Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 8 mei 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5352
werknemer/Orthopedische Schoentechniek Gennep B.V.
Werknemer heeft sinds 1998 een eigen bedrijf (eenmanszaak). In november 2010 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de directeur van OSG en werknemer over een samenwerkingsverband. Werknemer heeft vanaf 1 december 2010 werkzaamheden voor OSG verricht. Werknemer heeft daartoe al zijn goederen, machines enzovoort van plaats A naar plaats B (locatie OSG) gebracht. Op 21 maart 2011 heeft werknemer een arbeidsovereenkomst met OSG gesloten met als ingangsdatum 1 december 2010. Op deze overeenkomst is een concurrentiebeding van toepassing. Op 25 maart 2011 heeft werknemer de goederen die hij in december 2010 had overgebracht van plaats A naar plaats B opgehaald bij het bedrijfspand van de directeur van OSG en weer teruggebracht naar plaats A. Op 26 maart 2011 heeft OSG werknemer op staande voet ontslagen wegens diefstal. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van OSG tot naleving van het concurrentiebeding op straffe van een dwangsom toegewezen. Werknemer vordert schorsing van het concurrentiebeding.
Het hof oordeelt als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het belang van de werkgever hierin gelegen dient te zijn dat de ex-werknemer na beëindiging van het dienstverband niet een situatie bewerkstelligt waarbij sprake is van oneerlijke concurrentie. Die situatie zal zich met name voordoen indien de werknemer door de kennis van de werkwijze, de klanten en de overige bedrijfsgeheimen van de ex-werkgever, zichzelf (of een eventuele nieuwe werkgever) een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in het concurrerend handelen. Het rechtens te respecteren belang van een werkgever is daarom niet het tegengaan van concurrentie in het algemeen, maar het voorkomen dat een (ex-)werknemer met gebruikmaking van de kennis van de onderneming van de (ex-)werkgever, die hij zonder de werkzaamheden voor die onderneming niet zou hebben, zijn vorige werkgever (rechtstreeks) concurrentie zou kunnen aandoen en daarmee zichzelf of een derde (de nieuwe werkgever) een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen zou kunnen bezorgen. Het hof is voorshands van oordeel dat, onder de bijzondere omstandigheden van deze zaak, aan de zijde van OSG (na het ontslag op staande voet van werknemer) in feite (nog) geen sprake is van een te beschermen bedrijfsdebiet. Voor zover OSG als onderneming heeft gedraaid, is dat uitsluitend geweest dankzij de kennis en ervaring van werknemer. De werkzaamheden zijn door werknemer verricht met door hem meegebrachte machines en leesten en dergelijke goederen. Bovendien is gewerkt met een klantenbestand dat door werknemer in de voorafgaande vijftien jaren is opgebouwd in zijn eigen eenmanszaak. Voor zover OSG stelt dat zij veel in de onderneming heeft geïnvesteerd, heeft zij dit niet, althans geenszins voldoende, onderbouwd. Reeds hierom ontbreekt het OSG naar het voorlopig oordeel van het hof aan gerechtvaardigd belang bij handhaving van het concurrentiebeding. Daar komt nog bij dat waarschijnlijk sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 7:653 lid 3 BW.
Nu voorts niet is gebleken van een rechtsgeldige titel van overdracht van goederen, is ook de in eerste aanleg toegewezen vordering tot terugbrenging van goederen ten onrechte toegewezen. Het eigendom van deze goederen is bij werknemer gebleven. Volgt vernietiging en afwijzing.