Rechtspraak
ABN AMRO/werknemer
Werknemer is sinds 1997 (aanvankelijk als uitzendkracht later als werknemer) in dienst van ABN AMRO. In 2001 is werknemer uitgevallen wegens ziekte. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 april 2004 ontbonden, zonder toekenning van een vergoeding. Werknemer heeft vervolgens ABN AMRO aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van zijn burn-out lijdt. De kantonrechter heeft ABN AMRO aansprakelijk geoordeeld. Tegen dit oordeel keert ABN AMRO zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft met het HSK-rapport en het Arboschade-rapport vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in april 2001 is uitgevallen in verband met ‘burn-out’-klachten. Deze rapporten bevatten echter onvoldoende ondersteuning voor de stelling dat zijn klachten zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden op de afdeling Global Business Support vanaf maart 2000. Het HSK-rapport vermeldt in het onderdeel klachtenanamnese (op pagina 2) weliswaar dat werknemer in zijn werkzaamheden op die afdeling toenemend een hoge werkdruk ervoer in verband met onderbezetting, maar deze vermelding berust slechts op mededelingen van werknemer zelf over hoe hij zijn werkomstandigheden heeft ervaren. Het Arboschade-rapport vermeldt in het onderdeel Inleiding op pagina 2 dat voor werknemer het werk in die periode zeer stresserend was. Ook deze vermelding is kennelijk (een bronvermelding ontbreekt) ontleend aan de als bijlage 1 bij dat rapport gevoegde eigen verklaring van werknemer. Kennelijk berust geen van beide rapporten op eigen onderzoek naar de werkomstandigheden van werknemer vanaf maart 2000. In deze rapporten ontbreekt voorts een objectivering van de mate waarin de door werknemer ervaren werkomstandigheden hebben kunnen bijdragen aan het ontstaan van de ‘burn-out’-klachten. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer ook anderszins niet voldaan aan zijn stelplicht op dit punt. Zijn beschrijving (in algemene bewoordingen) van zijn arbeidsomstandigheden in nrs. 11 en 12 van de inleidende dagvaarding, inhoudende dat hij vanaf maart 2000 in de uitoefening van zijn werkzaamheden binnen de afdeling Global Business Support met een hoge werkdruk en onderbezetting gepaard aan een gebrek aan steun van de leiding werd geconfronteerd, is tegenover de betwisting door ABN AMRO onvoldoende. Het hof deelt voorts niet de mening van werknemer dat ABN AMRO onvoldoende aan de re-integratie van werknemer heeft gedaan. Derhalve faalt een beroep op artikel 7:658 BW.