Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Hanzehogeschool Groningen
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 juni 2012
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW9081

werknemer/Stichting Hanzehogeschool Groningen

Omvang arbeidsduur na conversie wegens opeenvolgende arbeidsovereenkomsten op grond van artikel 7:610b BW. Werknemer heeft pas recht op loon als hij zich conform deze omvang beschikbaar houdt voor de aanvullende werkzaamheden

Werknemer heeft vanuit zijn eenmanszaak tot 15 november 2003 werkzaamheden verricht voor Hanzehogeschool. Werknemer is vervolgens per 17 november 2003 voor bepaalde tijd tot 1 september 2004 als docent in dienst getreden bij Hanzehogeschool. Deze overeenkomst is aansluitend tweemaal verlengd. De derde arbeidsovereenkomst eindigde op 28 februari 2006. In de periode tussen 1 maart 2006 en 3 juli 2006 heeft werknemer in opdracht van Hanzehogeschool werkzaamheden verricht ter afronding van een cursus, waarvoor de eenmanszaak facturen met een gezamenlijke hoogte van € 2000 voor in totaal 50 uur à € 40 heeft gestuurd aan HanzeConnect. Met ingang van 11 september 2006 hebben werknemer en Hanzehogeschool een arbeidsovereenkomst gesloten voor bepaalde tijd tot 4 december 2006 met een arbeidsomvang van 0,9403 normbetrekking. Hierna hebben partijen nog drie aansluitende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten (van 4 december 2006 tot 1 september 2007 voor 0,7266 normbetrekking; van 1 september 2007 tot 1 september 2008 met 0,8 normbetrekking; van 1 september 2008 tot 1 september 2009 met 0,7 normbetrekking). De omvang van deze aanstellingen is tussentijds nog steeds tijdelijk uitgebreid. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep HBO dient de periode tussen 1 maart en 3 juli als een arbeidsovereenkomst te worden beschouwd, zodat de ketenregeling niet is doorbroken en werknemer werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Partijen verschillen thans van mening wat de omvang van deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is.

Het hof oordeelt als volgt. Het gegeven dat ingevolge het eerste lid van artikel 7:668a BW een tijdelijk arbeidscontract wordt geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, brengt naar het oordeel van het hof niet automatisch met zich dat dan de arbeidsomvang van het conversiemoment heeft te gelden als overeengekomen arbeidsduur voor onbepaalde tijd. Naar het oordeel van het hof hadden partijen hier een beroep op artikel 7:610b BW kunnen doen. Nu dat niet is gedaan, gaat het hof uit van de gestelde omstandigheden. Dat werknemer vanaf 17 november 2006 aanspraak heeft op een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een arbeidsomvang van 0,9403 fte betekent evenwel niet dat werknemer aanspraak kan maken op achterstallig loon over een periode waarin hij zich niet uitdrukkelijk beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van meer arbeid. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer zich daartoe eerst per 4 december 2009 beschikbaar gesteld. Het beroep van werknemer op HR 27 april 2012, LJN BW0017 faalt, omdat het om wezenlijk andere feiten gaat. De stelling van Hanzehogeschool dat werknemer met het accepteren van de na 17 november 2006 doorgevoerde aanstellingen afstand heeft gedaan van recht of gedeeltelijke beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst heeft bewerkstelligd, faalt.