Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 19 juni 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9620
X Specialistische Reinigingsdiensten BV/werknemers
Werknemers zijn aanvankelijk in dienst getreden van CSU als glazenwasser, voor de duur van 38 respectievelijk 32 uur per week. Op enig moment heeft CSU deze activiteit uitbesteed aan ‘onderaannemer A’. Onderaannemer A heeft op 14 juni 2011 de raamovereenkomst met CSU opgezegd tegen 15 september 2011. CSU heeft ondertussen werkgever bereid bevonden de activiteiten vanaf 15 september voort te zetten. Werkgever heeft werknemers conform de cao in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf een arbeidsovereenkomst aangeboden voor 9,5 uur per week (de omvang van het project dat werkgever heeft overgenomen). Aan een van de werknemers is geen arbeidsovereenkomst aangeboden omdat hij arbeidsongeschikt was ten tijde van de overgang van het schoonmaakproject. Werknemers stellen zich op het standpunt dat zij op grond van artikel 7:662 BW voor 38 respectievelijk 32 uur in dienst zijn gekomen van werkgever en dat artikel 38 lid 3 cao (uitsluiting zieke werknemer) in strijd is met de Wet gelijke behandeling handicap en chronische ziekte. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens werkgever is er geen sprake van overgang van onderneming, aangezien hij slechts een deel van de activiteiten van onderaannemer A heeft overgenomen en de werknemers zeker niet qua aantal en deskundigheid de meerderheid van het personeel vormen van A. Naar het oordeel van het hof was met de glasbewassingswerkzaamheden bij CSU sprake van een (geheel van) duurzaam georganiseerde eenheid van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling werd uitgeoefend. Voor zover werkgever stelt dat deze activiteiten destijds in feite zijn opgenomen in het geheel van de glasbewassingswerkzaamheden binnen de organisatie van onderaannemer A waarmee die activiteiten haar zelfstandig karakter en daarmee haar entiteit hebben verloren, miskent werkgever dat de werkzaamheden niet zijn veranderd tijdens de periode dat onderaannemer A deze werkzaamheden verrichtte. Bepalend daarbij is dat al deze werkzaamheden contractueel gebonden bleven aan CSU als hoofdaannemer, terwijl voorts in voldoende mate aannemelijk is dat het aantal werknemers dat met deze werkzaamheden (van oudsher) was verbonden in de personen van werknemers min of meer hetzelfde is gebleven. Daaraan doet niet af dat onderaannemer A al dan niet een enkele andere werknemer – geschat op ongeveer 2 fte – heeft ingezet om de hoge gedeeltes van een object te bewassen en evenmin dat zij daar (mogelijk) ook nog derden voor heeft ingeschakeld of materiaal daarvoor heeft ingehuurd (zoals voorheen CSU kennelijk placht te doen). De functionele band tussen de werkzaamheden bleef daarmee gehandhaafd (vergelijk ook HvJ EG 12 februari 2009, JAR 2009/92). Werkgever kan derhalve worden beschouwd als verkrijger in de zin van artikel 7:663 BW. Gesteld kan zelfs worden dat CSU de werkgever is gebleven, nu hij feitelijk de zeggenschap over de werkzaamheden behield (het hof gaat hier verder aan voorbij). Ook de klacht tegen toepassing van artikel 7:625 BW faalt.