Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Pensioenfonds ABP
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 4 december 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY5033

werkneemster/Stichting Pensioenfonds ABP

ABP dient met terugwerkende kracht toegekende salarisverhoging in haar pensioengrondslag te betrekken. Andere uitleg van het pensioenreglement zou tot onaannemelijke (financiële) gevolgen van werkneemster leiden

Werkneemster ontvangt sinds 15 september 2004 een WAO-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Zij was vanaf 1 maart 2002 in dienst van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in de functie van orthopedist. Uit hoofde van dit dienstverband viel werkneemster onder de CAO voor Academische Ziekenhuizen (hierna: de cao) en was zij deelneemster van het pensioenfonds van het ABP. Het dienstverband met het LUMC is per 1 maart 2004 van rechtswege geëindigd. De functie van werkneemster is bij FuwaVaz-besluit van 11 april 2005 met terugwerkende kracht per 1 januari 2003 hoger gewaardeerd. In dit geding is aan de orde de vraag of een met terugwerkende kracht toegekend hoger salaris dient te leiden tot een hoger invaliditeitspensioen. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, onder verwijzing naar het (tussen het ABP en een andere partij gewezen) arrest van dit hof van 21 oktober 2008, LJN BG4287, overwogen dat al sinds 1 januari 1996, de datum van invoering van het Pensioenreglement, het zogenoemde peildatumsysteem geldt, op grond waarvan een achteraf met terugwerkende kracht toegekende salarisverhoging buiten beschouwing blijft. Voorts overwoog de kantonrechter dat de civiele rechter slechts gelet op de aangevoerde uitzonderlijke omstandigheden kan oordelen dat een onverkorte toepassing van het peildatumsysteem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De kantonrechter kwam tot de slotsom dat van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake was, zodat de vordering van werkneemster werd afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten.

Het hof oordeelt als volgt. Het eerder genoemde arrest van dit hof van 21 oktober 2008 is bij arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2010, LJN BM9621 (AR 2010-0800), vernietigd, onder bekrachtiging van het vonnis van de Kantonrechter Maastricht van 28 maart 2007. De Hoge Raad overwoog in het zojuist genoemde arrest onder meer dat aan de bepalingen van het Pensioenreglement een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven. Voorts overwoog de Hoge Raad: ‘Een redelijke uitleg van art. 3.1 Pensioenreglement, zoals het in de van belang zijnde periode luidde, brengt dan ook mee dat het ABP het met terugwerkende kracht verhoogde salaris van de werknemer in de pensioengrondslag dient te betrekken indien de werkgever met die verhoging handelde overeenkomstig zijn rechtsplicht, dus ook in een geval als het onderhavige, waarin tot de verhoging is besloten in of ingevolge een bezwaarprocedure.’ Tussen werkneemster en het ABP is niet in geschil dat het Pensioenreglement dat in de onderhavige procedure aan de orde is, voor zover relevant, gelijkluidend is aan het Pensioenreglement genoemd in voormeld arrest van de Hoge Raad. Het hof komt tot de slotsom dat een redelijke uitleg van het Pensioenreglement meebrengt dat het ABP het met terugwerkende kracht verhoogde salaris van werkneemster in de pensioengrondslag dient te betrekken, nu het LUMC als werkgever met die verhoging heeft gehandeld overeenkomstig zijn rechtsplicht.