Rechtspraak
Hoge Raad, 18 januari 2013
ECLI:NL:HR:2013:BY2586
Stichting Agrarisch Opleidingscentrum Terra/werknemer
Werknemer (60 jaar) is vanaf 1 augustus 1978 in dienst geweest bij (rechtsvoorgangers van) Terra, laatstelijk als docent binnen het Cursus Contract Onderwijs (hierna: CCO) tegen een salaris van € 3.178 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en 5% eindejaarsuitkering bij een vierdaagse werkweek. De CAO BVE was op de overeenkomst van toepassing. De arbeidsovereenkomst is per 1 februari 2007 geëindigd door een (geconverteerde) opzegging door Terra wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zonder reëel uitzicht op herstel voor de oude functie, na een procedure bij het College van Beroep. Terra heeft geen financiële voorziening voor de toen 55-jarige werknemer getroffen. Aan werknemer is met ingang van 30 augustus 2006 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend van € 1.944,71 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Daarop ontvangt werknemer een aanvulling dankzij een in het verleden door hemzelf gesloten IPAP-verzekering tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. In de loop van de dienstbetrekking is werknemer herhaaldelijk wegens spanningsklachten uitgevallen. Omstreeks 1994 is hij een dag per week minder gaan werken, welk onbezoldigd verlof een permanent karakter heeft gekregen. Daarna is tot 2000 geen sprake geweest van noemenswaardige uitval. Vanaf 2000 is werknemer wederom regelmatig (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geraakt in verband met klachten van psychische aard. Nadien hebben partijen meermalen re-integratie en/of outplacement beproefd, hetgeen uiteindelijk in ontslag heeft geresulteerd. Het hof heeft geoordeeld dat de opzegging kennelijk onredelijk is, omdat Terra in zijn re-integratieverplichtingen tekort is geschoten (schending artikel 7:658a BW). Daarmee heeft Terra het onmogelijk gemaakt voor werknemer deels het werk te hervatten. Alle goede en kwade kansen afwegende, achtte het hof in dit geval, gelet op alle omstandigheden, voor de materiële schade een vergoeding redelijk in de vorm van een aanvulling tot 100% op de WIA-uitkering gedurende de eerste vier jaar, ofwel 48 x (3603,85 – 2100,29) is afgerond € 72.170 bruto. Tegen dit oordeel keert Terra zich in cassatie. Volgens Terra heeft het hof onvoldoene gemotiveerd dat in casu van Terra verlangd mocht worden dat functies herverkaveld zouden worden ten behoeve van de re-integratie van werknemer. Daarnaast klaagt Terra dat het hof niet (voldoende) tot concrete schadebegroting is overgegaan.
De advocaat-generaal concludeert als volgt. De A-G brengt in herinnering dat van een werkgever onder omstandigheden mag worden verlangd dat hij de arbeidsorganisatie aanpast aan de re-integrerende werknemer (HR 13 december 1991, LJN ZC0448, NJ 1992, 441 (Goldsteen/Roeland & Zonen)). Het hof heeft voldoende gemotiveerd waarom AOC Terra de werkorganisatie had moeten aanpassen door middel van het herverkavelen van functies. Kennelijk is voor het hof het competentiegerichte onderwijs dat bij AOC Terra reeds vóór het arbeidsongeschikt worden van werknemer was ingevoerd, geen wet van Meden en Perzen. Dit blijkt namelijk uit ’s hofs behandeling van de vraag naar het causaal verband tussen de werkzaamheden en de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Het hof deelt het genuanceerde oordeel van de kantonrechter dat het ziekteverzuim van werknemer te wijten is geweest aan de overgang naar het competentiegerichte onderwijs. Hoewel dergelijke wijzigingen, zo vervolgt het hof, objectief nog niet behoeven te leiden tot aan de werkgever verwijtbare overbelasting, heeft een goed werkgever er wel rekening mee te houden dat mogelijk niet alle werknemers subjectief in staat zijn de last van een dergelijke overgang te dragen. Het verwijt van Terra dat werknemer het re-integratietraject heeft gefrustreerd, wordt door de A-G niet overgenomen. De A-G wijst erop dat Terra juist zijn verplichtingen ex artikel 7:658a BW heeft geschonden door in te zetten op een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens de eerste 104 weken en het voorstel werknemer te laten werken in een klas met kinderen met PDD-NOS en ADHD. De A-G meent dat ook dit punt door het hof in het bestreden arrest tot uitdrukking is gebracht waar het overweegt dat van een grote organisatie als deze werkgever, die bekend is met de problematiek van de betrokken werknemer, meer deskundigheid en empathie mag worden verlangd dan AOC Terra heeft tentoongespreid.
Onder r.o. 2.20 merkt de A-G op dat uit de arresten Van der Grijp/Stam en Rutten/Breed volgt dat het hanteren van een standaardformule niet is toegestaan. Anderzijds laat het begroting van schade naar billijkheid aan de hand van artikel 6:97 BW toe, voor zover de concrete schade niet is vast te stellen. Dit heeft het hof ook gedaan en getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het feit dat werknemer een aanvullende WIA-verzekering had, hoeft dus niet in mindering te worden gebracht op de vergoeding.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.