Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is op 1 mei 2002 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van werkgever. Hij is met ingang van 1 augustus 2007 als bedrijfsleider aangesteld. Op 28 april 2010 heeft werknemer werkgever meegedeeld dat hij op 9 februari 2010 vijf sealbags met in totaal € 22.600 was kwijtgeraakt. Werkgever heeft werknemer vervolgens geschorst en na onderzoek op staande voet ontslagen. In eerste aanleg heeft werkgever gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 4 BW en schadevergoeding ex artikel 7:661 BW gevorderd en toegewezen gekregen.
Het hof oordeelt thans als volgt. De kantonrechter heeft met juistheid overwogen dat werknemer zijn verplichtingen als bedrijfsleider grovelijk heeft veronachtzaamd door op 9 februari 2010, toen hij alleen in de winkel was, vijf sealbags met een totale inhoud van € 22.600 uit de kluis te halen en op een doos in het kantoor te leggen en door daarna klanten te gaan helpen zonder het kantoor af te sluiten. Eveneens betrekt het hof bij de vraag of werknemer aan werkgever een dringende reden heeft gegeven om hem op staande voet te ontslaan, dat hij tot 28 april 2010 heeft getracht te verhullen dat hij de sealbags was kwijtgeraakt door steeds met de nieuwe opbrengst oude sealbags te vullen. Deze beide omstandigheden die werkgever mede aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, zijn dusdanig dat van werkgever niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De gevorderde gefixeerde schadevergoeding bedraagt een brutobedrag en niet een netto equivalent.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de gedragingen van werknemer als bewust roekeloos kunnen worden gekwalificeerd. Van werknemer had als bedrijfsleider zonder meer mogen worden verwacht dat hij niet de buitengewoon onzorgvuldige handeling verrichtte door vijf sealbags met een aanzienlijke geldinhoud buiten de kluis te laten en deze verder onbewaakt in het niet door hem afgesloten kantoor achter te laten. Die handelwijze is niet aan te merken als een verminderde oplettendheid of onvoorzichtigheid die van een werknemer onder omstandigheden geaccepteerd kan worden. Van bewuste roekeloosheid is sprake omdat door werknemer geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat zijn aandacht zodanig is afgeleid geweest en/of dat hij om andere redenen zich niet ten volle heeft gerealiseerd dat de aanzienlijke kans bestond dat de geldzakken door daartoe onbevoegden zouden worden weggenomen.