werkgeefster/werknemer

Werknemer is sinds 2002 in dienst als timmerman. Op 7 december 2012 heeft het UWV toestemming verleend voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. Werknemer is lid van de ondernemingsraad van werkgeefster. Werkgeefster heeft verzocht de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen te ontbinden. Ter zitting heeft de gemachtigde van werkgeefster aangegeven dat het ontbindingsverzoek moet worden gelezen als een verzoek ex artikel 7:670a lid 2 BW (toestemming kantonrechter voor opzegging arbeidsovereenkomst OR-lid).

De kantonrechter beoordeelt het verzoek als ontbindingsverzoek, omdat het verzoek pas ter zitting is gewijzigd. Bovendien is de kantonrechter niet duidelijk wat werkgeefster nu precies met het gewijzigde verzoek beoogt. Immers, met een enkele toestemming van de kantonrechter om een OR-lid te mogen ontslaan, behoeft de werkgeefster nog steeds een geldige ontslagvergunning en vaststaat dat ten tijde van de zitting de door het UWV verleende toestemming om het dienstverband met werknemer te mogen beëindigen reeds was geëxpireerd. Werkgeefster heeft aan de hand van de door haar overgelegde bescheiden in voldoende mate onderbouwd dat zij gelet op haar financiële positie arbeidsplaatsen moet laten vervallen. Het verweer van werknemer dat hij ten onrechte als timmerman is aangemerkt slaagt niet. Niet gebleken is dat werknemer daadwerkelijk de functie van voorman heeft uitgevoerd. Als dit wel zou worden aangenomen, komt werknemer ook op grond van het afspiegelingsbeginsel voor ontslag in aanmerking. Gelet op onder meer de precaire financiële positie van werkgeefster en de opzegging van de arbeidsovereenkomsten van tien collega’s (die geen vergoeding hebben gekregen), wordt geen vergoeding toegekend. Wel wordt de ontbinding uitgesproken met inachtneming van de opzegtermijn.