Naar boven ↑

Rechtspraak

X Slooptechniek B.V./werknemer
Gerechtshof Amsterdam, 26 maart 2013
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9786

X Slooptechniek B.V./werknemer

De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ‘kan’ worden opgezegd, duidt op een tussentijdse opzeggingsbevoegdheid ex artikel 7:667 lid 3 BW en niet op een (voorafgaande) opzeggingsverplichting ex artikel 7:667 lid 2 sub a BW

Werknemer is voor bepaalde tijd in dienst getreden van Slooptechniek B.V. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat opgenomen dat de arbeidsovereenkomst tussentijds opzegbaar is. Nadat deze arbeidsovereenkomst is geëindigd sluiten partijen opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en verklaren de inhoud van de vorige arbeidsovereenkomst van overeenkomstige toepassing. Werknemer zegt vervolgens de arbeidsovereenkomst tussentijds op. De centrale vraag is of rechtsgeldig een tussentijds opzegbeding op de tweede arbeidsovereenkomst is overeengekomen.

Het hof oordeelt als volgt. Nu artikel 1 lid 2 van de arbeidsovereenkomst van 2009 bepaalt dat partijen na ommekomst van de periode van drie maanden kunnen overeenkomen het dienstverband voor (on)bepaalde tijd ‘voort te zetten’ en de arbeidsovereenkomst van 2010 uitdrukkelijk stipuleert dat de bepalingen van de arbeidsovereenkomst van 2009 onveranderd van kracht blijven en onvoorwaardelijk onderdeel uitmaken van de arbeidsovereenkomst van 2010, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat partijen hebben beoogd met de arbeidsovereenkomst van 2010 die van 2009 voort te zetten. Dit betekent dat artikel 1 lid 3 van de arbeidsovereenkomst van 2009 te dezen van toepassing is. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het schriftelijke beding van artikel 1 lid 3 moet worden beschouwd als een bepaling als bedoeld in artikel 7:667 lid 2 aanhef en sub a BW (het standpunt van werkgever) of als een bepaling als bedoeld in artikel 7:667 lid 3 BW (het standpunt van werknemer). Het hof is van oordeel dat het laatste het geval is. Redengevend acht het hof daarvoor dat de zeer algemene formulering die in artikel 1 lid 3 is gehanteerd, te weten dat de voortgezette arbeidsovereenkomst door ieder der partijen schriftelijk ‘kan’ worden opgezegd, erop duidt dat de kennelijke bedoeling van partijen is geweest aan partijen in dit opzicht een ruime bevoegdheid tot opzegging, met name (ook) een tot tussentijdse opzegging, te verschaffen. Daarbij betrekt het hof dat als partijen de bedoeling zouden hebben gehad met artikel 1 lid 3 tot uitdrukking te brengen dat de overeenkomst voor bepaalde tijd niettemin moet worden opgezegd, een andere formulering van die bepaling dan de huidige voor de hand zou hebben gelegen. In dat geval zou artikel 1 lid 3 immers geen (discretionaire) bevoegdheid tot uitdrukking hebben gebracht maar partijen een verplichting hebben opgelegd, zodat niet het woord ‘kan’ maar het woord ‘dient’ aangewezen zou zijn geweest.