Rechtspraak
werknemer/werkgevers
Werknemer is van 1 juli 2002 tot 28 februari 2007 bij X Goes B.V. in dienst geweest in de functie van Hoofd Financiële Administratie. Zijn werkzaamheden bestonden onder meer uit het voeren en beheren van de financiële administratie van X en de aan X gelieerde vennootschappen, het beheren van de kas en het afstorten van contanten bij de bank. X stelt dat werknemer een kastekort heeft veroorzaakt door gelden die aan X c.s. toebehoren tot zich te nemen dan wel weg te maken en dat X daarbij steeds opzettelijk en bewust heeft gehandeld, hetgeen blijkt uit het feit dat hij het tekort heeft trachten te verbergen door meerdere valse boekingen, althans door bepaalde bedragen vals op kruisposten te boeken. Dat sprake is van opzet blijkt volgens X c.s. ook uit de strafrechtelijke veroordeling van werknemer wegens valsheid in geschrifte. Bovendien verwijt zij werknemer dat hij tekorten niet heeft gemeld bij de directie van X c.s., terwijl dit van hem, als verantwoordelijke voor de financiële administratie, wel verwacht mocht worden. De kantonrechter heeft ex artikel 7:661 BW werknemer veroordeeld tot een bedrag van € 75.129,42. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft erkend dat hij tekorten ‘glad streek’. Hij heeft het kloppend maken van de kasadministratie, naar het oordeel van het hof, opzettelijk gedaan. Hij was bekend met tekorten maar heeft, in afwijking van wat van hem verwacht mocht worden, niet zijn werkgever op de hoogte gesteld (ook niet toen hij blijkens zijn eigen verklaring op enig moment heeft geconstateerd dat sprake was van een kastekort van ongeveer € 40.000), maar zodanige boekingen geadministreerd dat de tekorten in de administratie niet opvielen of terug te vinden waren. In ieder geval is, naar het oordeel van het hof, aan te nemen dat werknemer onmiddellijk voorafgaand aan het verrichten van deze boekingen, die niet overeenkwamen met de werkelijke situatie, zich bewust is geweest van het roekeloze karakter van zijn gedragingen, welke immers zouden leiden tot ongeregeldheden in de (onder zijn verantwoordelijkheid vallende) administratie, hetgeen mogelijk schade zou kunnen opleveren voor X c.s.. Derhalve moet geoordeeld worden dat werknemer aansprakelijk is voor de schade.
De door de Belastingdienst opgelegde boetes wegens te late aangiftes komen niet voor rekening van werknemer ex artikel 7:661 BW. Niet gesteld kan worden dat werknemer ‘bewust roekeloos’ heeft gehandeld. Wel dat hij onzorgvuldig en nalatig is geweest in de uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst. Dat is voor aansprakelijkheid evenwel onvoldoende.
Naar het oordeel van het hof rust de bewijslast ter zake van (de schade ten gevolge van) het kastekort en de omvang daarvan bij X c.s. Vanwege onduidelijkheden over de boekingen, wordt X c.s. in staat gesteld nader bewijs te leveren.