Rechtspraak
Rechtbank Den Haag, 5 juni 2013
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2118
Centraal Orgaan opvang Asielzoekers/werkneemster
Werkneemster is op 1 maart 2001 voor onbepaalde tijd bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA) in dienst getreden als concerndirecteur P&O. Sinds 2004 krijgt zij een dienstauto met chauffeur ter beschikking. Werkneemster is, hangende een onderzoek naar haar salaris en vergoedingen binnen het COA op non-actief gesteld. Het Hof Den Haag heeft op 10 januari 2012 een tweede non-actiefstelling opgeheven (zie AR 2011-0877 en AR 2012-0044). Partijen zijn vanaf 23 januari 2012 met elkaar in gesprek geweest over de tenuitvoerlegging van het arrest. Afgesproken is dat werkneemster afziet van werkhervatting per 1 maart 2012 en geen aanspraak maakt op dwangsommen in de periode 1 maart 2012 tot 1 april 2012. Een voorgestelde verlenging van deze periode is door werkneemster afgewezen. Op 1 april 2012 is zij opnieuw voor de duur van twee weken op non-actief gesteld. Deze periode is daarna nog met twee weken verlengd. Op 20 april 2012 heeft het COA het dienstverband met werkneemster met ingang van 23 april 2012 onregelmatig opgezegd. Centrale vraag is thans of het COA dwangsommen heeft verbeurd doordat het in gebreke is gebleven te voldoen aan het arrest van het Hof Den Haag. Het COA stelt dat zich na het arrest nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die een nieuwe op non-actiefstelling rechtvaardigden en dat met die op non-actiefstelling de werking aan het arrest is komen te ontvallen. Werkneemster daarentegen stelt dat deze nieuwe op non-actiefstelling (en de verlenging daarvan en het ontslag) misbruik van recht van het COA oplevert, omdat het doel hiervan was te ontkomen aan het rechterlijk bevel tot wedertewerkstelling.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat het COA het arrest niet heeft tenuitvoergelegd; het heeft werkneemster per 1 april 2012 niet toegelaten tot haar werkzaamheden. Het COA heeft om hem moverende redenen afgezien van een procedure op grond van de artikelen 611d Rv en/of 438 lid 2 Rv. Uitleg van artikel 2.8.2 van de cao brengt mee dat na een non-actiefstelling een nieuwe non-actiefstelling kan volgen. Ten aanzien van het beroep op misbruik van bevoegdheid wordt overwogen dat het COA slechts bevoegd was tot het opnieuw op non-actiefstellen van werkneemster indien die nieuwe op non-actiefstelling berust op feiten en omstandigheden die (1) het COA pas na het arrest bekend zijn geworden en waarmee het vóór het arrest redelijkerwijs niet bekend behoefde te zijn en (2) van zodanige aard zijn dat zij de op non-actiefstelling rechtvaardigen. Het COA heeft aan de op non-actiefstelling van 1 april 2012 twee redenen ten grondslag gelegd: (a) werkhervatting door werkneemster zou tot grote onrust onder het personeel leiden en (b) het vertrouwen in de integriteit van werkneemster was, gelet op de bevindingen van Hoffmann, komen te ontbreken. Ten aanzien van de onrust onder het personeel wordt geoordeeld dat geen sprake is van een nieuw feit waarmee het COA vóór het arrest geen rekening heeft gehouden of redelijkerwijs geen rekening heeft kunnen en hoeven houden. COA maakt misbruik van bevoegdheid voor zover het de op non-actiefstelling per 1 april 2012 heeft doen gronden op te verwachten onrust onder het personeel bij wedertewerkstelling van werkneemster.
De rechtbank stelt vast dat de feiten en omstandigheden die het COA ten grondslag legt aan zijn ernstige twijfel aan de integriteit van werkneemster en vervolgens aan de op non-actiefstelling, vóór het arrest niet aan het COA bekend waren en hem ook niet redelijkerwijs bekend behoefden te zijn. Dit brengt mee dat die feiten en omstandigheden als zodanig ook kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de vervolgvraag, namelijk of het komen te ontbreken van het vertrouwen van het COA in de integriteit van werkneemster, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, een hernieuwde op non-actiefstelling rechtvaardigden (en daarmee ook een verlenging daarvan). Op het COA rust de bewijslast van de stellingen ten aanzien van (het verhullen van) het privégebruik van de dienstauto. De rechtbank zal het COA toelaten tot het leveren van bewijs dat – na het arrest, maar vóór de op non-actiefstelling per 1 april 2012 – sprake was van feiten en omstandigheden van zodanige aard dat het COA met recht zijn vertrouwen in de integriteit van werkneemster heeft verloren. Werkneemster wordt toegelaten tot het leveren van bewijs van de door haar gestelde toestemming van het COA voor het gebruik van chauffeursdiensten voor privéritten doordeweeks en van feiten en omstandigheden die een rechtvaardiging kunnen opleveren voor (1) (bij gebreke van zulke toestemming) het gebruik van de chauffeursdiensten en (2) de aan de NOS verstrekte informatie over het gebruik van de chauffeursdiensten. Volgt aanhouding van de zaak.