Naar boven ↑

Rechtspraak

ABN AMRO Bank N.V. opvolger van Fortis Bank/post-actieven Fortis Bank
Hoge Raad, 21 juni 2013
ECLI:NL:HR:2013:BZ8363

ABN AMRO Bank N.V. opvolger van Fortis Bank/post-actieven Fortis Bank

Nakoming vrijwillige bijdrage in kosten particuliere ziektekostenverzekering aan post-actieven naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar (artikel 81 Wet RO)

(Cassatieberoep van AR 2012-0171.) Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om de vraag of het Fortis Bank jegens ex-werknemers (18 in totaal) vrijstond om – in verband met de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 – de op dat moment bestaande ‘regeling’ met betrekking tot de tegemoetkoming in de kosten van de particuliere ziektekostenverzekering voor degenen die aansluitend aan hun dienstverband bij Fortis Bank vervroegd zijn uitgetreden of met pensioen zijn gegaan (hierna: de regeling), geleidelijk af te bouwen tot nihil zoals zij heeft gedaan, te weten in 2006 continuering voor 100%, in 2007 voor 75%, in 2008 voor 50% en (als laatste stap) in 2009 voor 25%. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord, overwegende dat de invoering van de Zorgverzekeringswet wel een ingrijpende verandering van omstandigheden met zich bracht, maar dat nakoming van de regeling voor post-actieven naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Tegen dit oordeel keert ABN AMRO (als opvolger van Fortis) zich in cassatie.

De A-G concludeert als volgt. Het hof heeft beoordeeld of de wijziging van de wettelijke ziektekostenverzekering tot gevolg heeft dat Fortis Bank, gelet op het bepaalde in de artikel 6:248 en 258 BW, mocht besluiten tot afbouw van de bijdrage zoals zij heeft gedaan. Het hof heeft daarbij onder ogen gezien dat de wetswijziging – in het algemeen bezien – weliswaar een ingrijpende verandering is van omstandigheden maar dat er, anders dan voor de werknemers waarvoor de cao geldt, met de wetswijziging voor gepensioneerden c.s. niets is veranderd nu de bijdrage voor ge(pre)pensioneerden nooit een wettelijke basis heeft gekend. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het feit dat de premiebijdrage voor de betreffende groep werknemers door wijziging van de cao wordt afgebouwd/afgeschaft onvoldoende is om te oordelen dat de bijdrage voor ge(pre)pensioneerden zoals gepensioneerden c.s. in verband met de wetswijziging mag worden afgebouwd/afgeschaft. Het onderdeel komt niet op tegen dit oordeel zodat dit in cassatie tot uitgangspunt moet worden genomen. Het betoog dat het hof onvoldoende rekening zou hebben gehouden met het door ABN AMRO gestelde in diverse correspondentie vermelde verband tussen de bijdrage en de cao, en dat een recht op wijziging is voorbehouden, faalt nu het in die correspondentie steeds ging om de regeling in de Seniorengids. Met betrekking tot de stellingen dat sprake zou zijn van een significante kostenverzwaring voor ABN AMRO en een voordeel voor gepensioneerden c.s. als gevolg van het flankerende beleid van de overheid, heeft het hof geoordeeld dat ABN AMRO deze stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Dit oordeel, dat een aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van gedingstukken betreft, is gelet op de door het hof gegeven motivering niet onbegrijpelijk. De A-G concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.