Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 20 december 2013
ECLI:NL:RBOVE:2013:3376
Stichting De Terebint c.s./werkneemster
De Terebint is een christelijke leefgemeenschap, die hulp biedt aan mensen met persoonlijke kwesties en levensproblemen. Werkneemster is sinds jaar en dag bestuurder van De Terebint. Op 1 januari 2008 is werkneemster bij De Terebint in dienst getreden. In de arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding opgenomen. Werkneemster heeft haar medewerking verleend aan een reportage van het EO-programma “De Vijfde Dag” en heeft een interview gegeven aan dagblad De Stentor. De Terebint verzoekt werkneemster te verbieden zich op smadelijke, lasterlijke dan wel beledigende wijze uit te laten over De Terebint en werkneemster te gebieden binnen drie dagen een rectificatie openbaar te maken aan diverse media. Voorts wordt betaling van een bedrag van € 75.000 gevorderd, als voorschot op een toe te kennen schadevergoeding. Er is volgens De Terebint sprake van het opzettelijk aantasten van de eer en goede naam van De Terebint door verspreiding van onjuistheden via de media.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In deze zaak gaat het om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van werkneemster het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van De Terebint het recht op eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Zoals de Hoge Raad in rechtsoverweging 5.11 van het Paroolarrest (HR 6 januari 1995, NJ 1995, 422) heeft geoordeeld, komt bij deze afweging niet in beginsel voorrang toe aan het door art. 7 Grondwet en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Bij de afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval kunnen de door de Hoge Raad in zijn arrest van 24 juni 1983, NJ 1984, 801 geformuleerde criteria tot uitgangspunt dienen (zoals bevestigd in HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1031).
Geoordeeld wordt dat geen sprake is van onrechtmatige gedragingen van werkneemster. Tussen partijen is niet in geschil dat reeds vanaf 2008 verhalen over misstanden bij De Terebint in de media zijn gekomen en dat werkneemster hiermee niets van doen heeft gehad. De door werkneemster in juli 2013 aan de kaak gestelde misstanden zijn van ernstige aard. Werkneemster stelt dat zij, in de periode voordat zij ontslag nam, heeft geprobeerd bepaalde misstanden bij De Terebint onder de aandacht te brengen, maar dat daar geen ruimte voor was. Dit wordt door De Terebint betwist. Dat werkneemster niet op lichtvaardige wijze haar verhaal heeft gedaan, blijkt uit de keuze van het programma waar zij haar medewerking aan heeft verleend; immers door De Terebint wordt De Vijfde Dag aangeduid als een “hoogstaand programma”. Werkneemster heeft in De Vijfde Dag slechts over haar eigen herinneringen gesproken. De daarbij door haar gebruikte woordkeuze is niet van dien aard dat dit als beledigend kan worden opgevat. Daarbij komt dat De Terebint c.s. geen gebruik heeft gemaakt van de door De Vijfde Dag diverse malen aangeboden gelegenheid te reageren op de door werkneemster gemaakte opmerkingen. Van een onrechtmatige daad door werkneemster is geen sprake.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van het geheimhoudingsbeding, waarvoor nadere bewijsvoering nodig is. Daarvoor leent een kort geding zich naar zijn aard niet. Voorzover er vanuit dient te worden gegaan dat het geheimhoudingsbeding ook geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst, heeft De Terebint onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen van werkneemster zien op de arbeidsperiode 2008-2011. Volgt afwijzing van de vorderingen.