Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 25 september 2012
ECLI:NL:GHAMS:2012:2653
Stichting Pensioenfonds Metalektro/werkgever
Werkgever – een dochter van een Nederlandse scheepswerf – is per 1 januari 2005 een vrijwillige pensioenregeling aangegaan met het Pensioenfonds Metalektro (PME). Partijen verschillen van mening over de vraag wat zij precies zijn overeengekomen, meer in het bijzonder met betrekking tot de verschuldigdheid van de zogenoemde dekkingsgraadopslag. Het meningsverschil spitst zich toe op de vraag of PME in verband met haar dekkingsgraad (op 1 december 2005) van 127% 27% in mindering mocht brengen op de door haar van Centraal Beheer en Reaal ontvangen overdrachtswaarden in het kader van de tot stand te brengen (vrijwillige) collectieve waardeoverdracht (per 1 december 2005).
Het hof oordeelt als volgt. Uit diverse gespreksverslagen blijkt duidelijk dat PME een dekkingsgraadopslag in rekening zou brengen. De enkele omstandigheid dat PME in de offerte van 23 december 2005 niet nogmaals expliciet heeft gestipuleerd dat de dekkingsgraadopslag zou worden betaald uit de overdrachtswaarde, maakt niet dat werkgever – in afwijking van hetgeen in het gespreksverslag van 2 december 2005 is vermeld – ervan mocht uitgaan dat dat niet het geval zou zijn. Dat zou slechts anders zijn indien PME uitdrukkelijk aan werkgever zou hebben meegedeeld dat zij geen dekkingsgraadopslag in rekening zou brengen, ook niet door die opslag in mindering te brengen op de overdrachtswaarde. Dat is echter niet het geval geweest.
Het hof komt thans toe aan een bespreking van de laatste vordering van werkgever, inhoudende dat voor recht zal worden verklaard dat het korten door PME van de door haar verkregen overdrachtswaarden met een dekkingsgraadopslag in strijd is met de Pensioenwet (PW) dan wel de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW). Kort samengevat komen de stellingen van werkgever neer op het volgende. Op grond van artikel 32ba jo. artikel 32a lid 1 aanhef en onder f PSW (oud) en artikel 83 PW, alsmede de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten en -regels, geldt als eis bij (collectieve) waardeoverdracht van een pensioen dat het pensioen of de aanspraak op pensioen door de instelling jegens welke het pensioen of de aanspraak op pensioen wordt verworven, aldus wordt vastgesteld, dat de (collectieve) actuariële waarde ervan ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende actuariële waarde van het af te kopen pensioen of de af te kopen aanspraken op pensioen. Bij een collectieve waardeoverdracht geldt ingevolge deze bepalingen de eis van ‘collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen’. Volgens werkgever staat vast dat de door PME toegepaste korting/verrekening van de dekkingsgraadopslag ad 27% op/met de overdrachtswaarde in strijd met deze, nader in uitvoeringsregelingen en -besluiten uitgewerkte, voorwaarde is en daarom nietig is. Werkgever heeft zich tevens beroepen op strijdigheid met het afkoopverbod van artikel 32 lid 4 PSW (oud) (naar huidig recht artikel 65 PW). Indien werkgever in haar standpunt moet worden gevolgd dat PME in strijd heeft gehandeld met de genoemde bepalingen van PSW (oud) of PW (en/of de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten en -regelingen) door op de overdrachtswaarden die zij in het kader van de collectieve waardeoverdrachten van respectievelijk Centraal Beheer en Reaal Verzekeringen heeft ontvangen een dekkingsgraadopslag in mindering te brengen, leidt dat op zichzelf nog niet tot de conclusie dat werkgever voldoende belang heeft bij een vaststelling in een civielrechtelijke procedure dat dat het geval is. Daartoe dient voldoende aannemelijk te zijn dat dit met de wet strijdige handelen civielrechtelijke gevolgen heeft. Handelen in strijd met de wet kan worden aangemerkt als onrechtmatig handelen, maar werkgever heeft niet aangevoerd dat de handelwijze van PME jegens haar, werkgever, onrechtmatig is. De wettelijke bepalingen waarop werkgever zich beroept, strekken tot bescherming van de belangen van de deelnemers in pensioenregelingen. Werkgever heeft echter niet aangevoerd dat zij in deze procedure (mede) namens haar werknemers optreedt, laat staan dat zij daartoe door hen is gemachtigd. Volgt aanhouding van de zaak (zie vervolg AR 2013-1026).