Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 september 2013
ECLI:NL:GHAMS:2013:4772
de Bijzondere Ondernemingsraad van Orionis Walcheren c.s./Orionis Walcheren
Orionis is op 1 januari 2012 ontstaan op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingevolge een fusie tussen de gemeenschappelijke regeling Sociale Dienst Walcheren en de gemeenschappelijke regeling Arbeidsintegratiebedrijf Walcheren. Orionis voert diverse sociale wetten en regelgevingen uit voor de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen. De bijzondere ondernemingsraad is in het leven geroepen bij overeenkomst van 23 mei 2012 tussen de twee hiervoor genoemde gemeenschappelijke regelingen en hun respectievelijke ondernemingsraden, waarbij zij zijn overeengekomen de Bijzondere Ondernemingsraad van Orionis Walcheren op te richten, met het oog op de voorgenomen besluiten met betrekking tot het oprichten en het inrichten van Orionis. De ondernemingsraad heeft positief geadviseerd over het reorganisatiebesluit inclusief het formatieplan. De ondernemingsraad heeft in het onderhavige verzoekschrift als bezwaren aangevoerd dat Orionis het formatieplan anders uitvoert dan uit het formatieplan volgt, dan wel dat Orionis het formatieplan heeft gewijzigd zonder de ondernemingsraad opnieuw om advies te vragen. Meer in het bijzonder heeft de ondernemingsraad samengevat aangevoerd dat het hem duidelijk is geworden dat van de 191 ambtenaren die per 1 januari 2013 bij Orionis werkzaam waren er 51 voorlopig boventallig zijn verklaard, waardoor voor hen onvrijwillig ontslag dreigt, terwijl de ondernemingsraad op grond van het voorgelegde formatieplan heeft mogen veronderstellen dat niet meer dan ongeveer 14 ambtenaren boventallig zouden worden verklaard. Naast het boventallig verklaren, heeft Orionis 23 vacatures opengesteld. Aldus handelt Orionis in strijd met het Sociaal Statuut, omdat de boventallig verklaarde werknemers ingevolge de afspraken neergelegd in het Sociaal Statuut geplaatst hadden moeten worden in hun oude functie dan wel in een geschikte andere functie. Ter terechtzitting heeft de ondernemingsraad nader toegelicht dat op grond van wat hem medio maart 2013 bekend is geworden, sprake is van 36,52 fte vacatures, waarvan 12,82 vooralsnog niet zijn opengesteld en dat het de ondernemingsraad met zijn verzoek vooral te doen is om te bereiken dat bij wijze van voorlopige voorziening Orionis de uit het formatieplan voortvloeiende vacatures openstelt voor alle boventallig verklaarde personen en uitsluit voor de medewerkers met tijdelijke contracten. Dat het verzoekschrift, gericht tegen het besluit van 1 februari 2013, pas op 11 april 2013 is ingediend heeft de ondernemingsraad verklaard door erop te wijzen dat hij het verzoekschrift heeft ingediend binnen één maand nadat hij ermee bekend werd dat de nieuwe formatie minder arbeidsplaatsen zou bevatten dan hem was voorgehouden.
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Nu niet tegen het besluit, maar de uitvoering wordt geageerd, kan niet worden geoordeeld dat de ondernemingsraad te laat (want in strijd met art. 26 lid 2 WOR) zijn verzoekschrift heeft ingediend. De Ondernemingskamer deelt de opvatting van de ondernemingsraad dat Orionis gehouden is om te handelen overeenkomstig hetgeen is afgesproken in het Sociaal Statuut, ook jegens de ondernemingsraad hoewel hij daarbij geen partij is. Immers, de met de vakorganisaties overeengekomen bepalingen zijn aan te merken als bedingen ten behoeve van de werknemers van Orionis, waaronder begrepen de medewerkers die op 1 januari 2012 een ambtelijke aanstelling bij Orionis hadden, waar zij – en in hun belang ook de ondernemingsraad – rechten aan kunnen ontlenen, zoals volgt uit het bepaalde in de aanhef van het Sociaal Statuut dat daarin de rechten en verplichtingen van de betrokken partijen zijn vastgelegd. In deze procedure kan evenwel in het midden blijven of Orionis overeenkomstig het Sociaal Statuut handelt – waarover het oordeel is voorbehouden aan de gewone burgerlijke rechter – aangezien het niet naleven van het Sociaal Statuut op zichzelf en zonder meer niet aan te merken is als een nieuw besluit waarover advies dient te worden gevraagd en waartegen Orionis in een procedure als de onderhavige voor de Ondernemingskamer kan opkomen. Ook in zoverre kan de in artikel 26 lid 2 WOR bedoelde termijn niet aan de orde zijn. Naar aanleiding van het standpunt van de ondernemingsraad, dat een nieuw besluit besloten ligt in het door Orionis vaststellen van een kleinere formatie dan zoals besloten was op 1 februari 2013, te weten met 12,82 fte minder, en zijn toelichting dat het beroep is ingesteld binnen een maand nadat zulks bekend is gemaakt, overweegt de Ondernemingskamer het volgende. Ter terechtzitting heeft Orionis op vragen over het juiste aantal voorgenomen fte’s binnen de formatie geantwoord dat er geen wijziging is aangebracht in het aantal fte’s en dat de door de ondernemingsraad bedoelde 12,82 fte’s nog steeds in de formatie zijn begrepen, zij het dat de vacatures nog niet zijn, maar wel zullen worden opengesteld. Dat is door de ondernemingsraad niet, althans niet genoegzaam, betwist. Hieruit volgt dat ook in dit opzicht geen nieuw besluit is genomen. Ook in dit verband is de termijn van artikel 26 lid 2 WOR niet aan de orde en kan het beroep daarop de ondernemingsraad niet baten. Ook in dit opzicht is naleving door Orionis van het besluit, inclusief de vervulling van bedoelde 12,82 fte, een zaak die, mocht Orionis tekortschieten, voorbehouden is aan de gewone burgerlijke rechter. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van de ondernemingsraad niet toewijsbaar is, omdat voor zover het verzochte is gegrond op de stelling dat Orionis het besluit van 1 februari 2013 anders uitvoert dan is besloten, daarvoor niet de Ondernemingskamer, maar de gewone burgerlijke rechter de geëigende rechtsgang biedt, en voor zover het is gegrond op de stelling dat Orionis een nieuw besluit heeft genomen, dat niet is gebleken. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.