Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 22 oktober 2013
ECLI:NL:RBNNE:2013:8111
werknemer/werkgever
Werknemer is op 7 september 2012 in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 20 maart 2013. Op 7 december 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden over de wijze waarop werknemer zijn werk verrichtte. Na afloop van dit gesprek heeft werknemer een verklaring ondertekend inhoudende dat hij per direct ontslag neemt en dat werkgever hem niets meer hoeft uit te betalen. Op 13 december 2012 heeft werknemer de ongeldigheid van voornoemde verklaring ingeroepen en heeft hij zich ziek gemeld. Centrale vraag is of de arbeidsovereenkomst op 7 december 2012 rechtsgeldig is geëindigd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De stelling van werknemer dat sprake was van een wilsgebrek is door hem geenszins onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Hij heeft enkel gesteld, niet onderbouwd, dat hij onder druk is gezet doordat werkgever hem voorhield dat hij een schadeclaim tegemoet zou kunnen zien indien hij niet instemde met ontslagname. Deze enkele stelling is echter, mede gelet op de gemotiveerde en van getuigenverklaringen voorziene betwisting, niet voldoende. Reeds daarom wordt de loonvordering afgewezen. Dit zou, overigens, niet anders zijn geweest indien het beroep op de vernietigbaarheid wél zou slagen. In dat geval immers doet zich de situatie voor dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd maar dat werknemer niet heeft gewerkt als gevolg van zijn ziekmelding op 13 december. Dan zou de vordering gebaseerd zijn op artikel 7:629 BW. Nu de stelling van werknemer dat hij ziek was door werkgever gemotiveerd is betwist had werknemer zijn vordering, op grond van artikel 7:629a BW, vergezeld moeten laten gaan van een verklaring van een deskundige. Waar hij dit heeft nagelaten dient de loonvordering afgewezen te worden.