Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/erven van werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 maart 2014
ECLI:NL:GHARL:2014:2424

werkgever/erven van werknemer

De mate en duur van de blootstelling is niet van belang voor het al dan niet toepassen van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel op situaties van mesothelioom. Zie ook HR 7 juni 2013.

(Vervolg op AR 2013-0965.) Werknemer is in 2007 overleden aan de gevolgen van een mesothelioom. Werknemer heeft van 1980 tot 1985 gewerkt bij werkgever als scheepsbouwer. Daarvoor heeft hij bij diverse andere scheepsbouwers gewerkt, en als smid. De erven van werknemer stellen werkgever aansprakelijk voor de schade die werknemer heeft geleden. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, onder meer vanwege het feit dat de werkgever kan worden beschouwd als rechtsopvolger (middels overgang van onderneming) van twee eerdere werkgevers van werknemer (bedrijf 2 1957-1959 en bedrijf 6 1974-1980). Het beroep op verjaring heeft de kantonrechter verworpen. Het hof heeft geconcludeerd dat het beroep op verjaring slaagt voor zover het betrekking heeft op blootstelling aan asbest gedurende de eerste periode van het dienstverband van werknemer (de jaren 1957-1959) bij Scheepswerf 1. Ten aanzien van de tweede periode (de jaren 1974-1985) heeft het hof overwogen dat wanneer ook in die periode sprake is geweest van blootstelling, het beroep op verjaring slaagt indien deze blootstelling vanaf 13 juli 1977 was geëindigd. Het hof heeft ten aanzien van (het door erven van werknemer te leveren) bewijs van de blootstelling onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AA9666) overwogen dat voor dat bewijs de mogelijkheid van blootstelling onvoldoende is; werknemer dient daadwerkelijk te zijn blootgesteld aan asbest. Het hof heeft de erven van werknemer in de gelegenheid gesteld te reageren op het met een beroep op de arresten van 7 juni 2013 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 en ECLI:NL:HR:2003:BZ1721) en een rapport van de Gezondheidsraad onderbouwde betoog van werkgever dat niet iedere blootstelling aan asbest volstaat, maar dat sprake moet zijn van een relevante mate van blootstelling.

Het hof oordeelt thans als volgt. Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt (HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369; HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6166; HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875). Deze door de Hoge Raad ontwikkelde (arbeidsrechtelijke omkerings)regel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dit vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dat vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 7 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1721). Het ‘monocausale’ karakter van mesothelioom wettigt naar het oordeel van het hof in beginsel het vermoeden van functioneel verband met de werkzaamheden van de werknemer indien vaststaat dat de werknemer tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan asbest. Een andere oorzaak voor het ontstaan van mesothelioom dan blootstelling aan asbest is er immers niet. Dat is niet anders wanneer sprake is geweest van een geringe blootstelling en/of een beperkte blootstellingsduur. Ook bij een geringe mate van blootstelling kan mesothelioom ontstaan. In zoverre is, anders dan werkgever bepleit, de mate en duur van de blootstelling niet van belang voor het al dan niet toepassen van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel op situaties van mesothelioom. Het hof acht werknemer uiteindelijk niet geslaagd in het leveren van bewijs dat hij is blootgesteld aan asbest. De omstandigheid dat het beroep van scheepsbouwer op de ‘asbestkaart’ in de litigieuze periode ‘hoog’ scoorde, is onvoldoende.