Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 10 juni 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:1718
werknemer/Brandpreventie & Safety B.V. thans genaamd G4S Fire & Safety B.V.
Werknemer (geboren 1961) is op 15 februari 2006 bij GFS als werknemer in dienst getreden in de functie van brandwacht. Op 26 januari 2009 is werknemer tewerkgesteld bij BP. BP hanteert een protocol waarbij eenieder gekeurd moet worden op loodblootstelling (bij BP wordt namelijk gewerkt met loodhoudende benzine). Werknemer heeft op 28 januari 2009 geweigerd deze loodkeuring, bestaande uit een bloedtest, te ondergaan op ‘principiële gronden’ (lichamelijke integriteit). Nadat werknemer op 29 januari 2009 naar huis is gestuurd heeft GFS werknemer – nadat hij zich had ziek gemeld in plaats van in te gaan op de uitnodiging te komen spreken over het voorval – op 30 januari 2009 op staande voet ontslagen.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak heeft een werkgever gelegenheid voor het horen van de werknemer, voor intern overleg en voor het inwinnen van (juridisch) advies, mits daarbij voortvarend wordt gehandeld. Uit de gehele gang van zaken blijkt dat GFS na het voordoen van de dringende reden met de nodige voortvarendheid heeft gehandeld en onverwijld heeft opgezegd. Anders dan werknemer heeft gesteld, is het hof van oordeel dat het werknemer voldoende duidelijk moet zijn geweest wat de reden was voor het ontslag op staande voet. Immers, werknemer is naar huis gestuurd omdat hij de bloedtest niet wilde ondergaan (en nadien niet heeft meegewerkt aan een gesprek hierover).
Het belang van GFS bij het aan werknemer opleggen van een bloedtest in het kader van de loodkeuring is dat zij daarmee voldeed aan een door haar opdrachtgever BP bij de uitvoering van de bewakingswerkzaamheden gestelde eis. Achterliggend belang is dat een dergelijke bloedtest dient om bij het begin van werkzaamheden op een plaats waarvan het bestaan van gezondheidsrisico’s bekend is, vast te stellen wat de loodwaarde in het bloed is zodat later kan worden vastgesteld of daarin verandering is gekomen. Met betrekking tot dat belang heeft de kantonrechter vervolgens overwogen dat het bloedonderzoek een maatregel is waaraan de werknemer naar redelijkheid moet meewerken omdat alle betrokkenen daarbij belang hebben, de werknemer zelf bepaald niet in de laatste plaats. Tegenover het redelijke belang van GFS bij het werknemer verplichten tot het ondergaan van een bloedtest leggen de niet nader toegelichte ‘moverende en persoonlijke redenen’ van werknemer geen gewicht in de schaal. Er is daarom geen sprake van steekhoudende, werkelijke bezwaren van werknemer tegen de redelijke opdracht van GFS om een bloedtest te ondergaan. Vast staat dat werknemer meermaals (namelijk op maandag 26 en op woensdag 28 januari 2009) en dus hardnekkig heeft geweigerd te voldoen aan een redelijke opdracht van GFS. In dit verband acht het hof voorts van belang dat werknemer GFS de mogelijkheid heeft onthouden om te toetsen of zijn bezwaren steekhoudend waren. Werknemer heeft immers niet meegewerkt aan het nadien geplande gesprek. Werknemer heeft ook niet gesteld dat hij zijn bezwaren niet aan GFS, maar bijvoorbeeld wel aan een arts of een vertrouwenspersoon wilde mededelen. Nu werknemer zonder nadere toelichting heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen én voorts iedere vorm van overleg heeft gefrustreerd, en daarmee voor GFS volstrekt oncontroleerbaar heeft gemaakt of werknemer een steekhoudend bezwaar had tegen de bloedtest, levert dat in beginsel een dringende reden op. GFS heeft aangevoerd dat werknemer in een eerder stadium heeft medegedeeld er geen zin in te hebben om buiten de regio Limburg te werken en dat hij er alles aan zou doen om dat te voorkomen. In het midden kan blijven of deze stelling al dan niet juist is. Het hof acht in dit verband wel van belang dat het uitsluitend en zonder enige toelichting (eventueel aan een arts) met een beroep op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer weigeren om aan een in beginsel redelijke opdracht te voldoen, er niet toe zou kunnen leiden dat vanwege andere, oneigenlijke bezwaren een redelijke opdracht kan worden geweigerd door een werknemer. Voorts acht het hof cruciaal dat niet valt in te zien dat of waarom GFS er eerder mee bekend had moeten zijn dat werknemer principiële bezwaren had tegen een bloedtest.