Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werkneemster
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 6 mei 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:1634

werkgever/werkneemster

Werkgever aansprakelijk voor schade door professionele werknemer (tandarts) aan praktijk toegebracht (beroepsfouten). De aard van de werkzaamheden leiden niet tot verlegging van aansprakelijkheid ex artikel 7:661 BW.

Werkneemster is op 2 december 2002 bij werkgever als tandarts in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst zijn een geheimhoudings-, een concurrentie- en een relatiebeding van toepassing. De slotzin van het geheimhoudingsbeding (art. 11 van de arbeidsovereenkomst) luidt: ‘In het bijzonder is het de werknemer niet toegestaan patiëntengegevens, of andere gegevens van of over de werkgever mee naar huis te nemen.’ In 2008 is werkneemster aangesproken op het feit dat zij dagstaten mee naar huis had genomen. Werkneemster heeft uiteindelijk de arbeidsovereenkomst in april 2010 per 1 juli 2010 opgezegd. Werkgever heeft werkneemster verzocht alle dagstaten in te leveren en stelt zich op het standpunt dat werkneermster dat niet heeft gedaan. Werkgever vordert veroordeling van werkneemster tot betaling van de contractuele boete wegens schending van het geheimhoudingsbeding. Voorts vordert werkgever schadevergoeding wegens door werkneemster aan werkgever toegebrachte schade (werkgever verwijst naar uitspraken jegens werkneemster door het Regionaal en Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg).

Het hof oordeelt als volgt. De schending van het geheimhoudingsbeding heeft werkgever onvoldoende aan kunnen tonen. Ten aanzien van de vastgestelde schending in 2008 acht het hof het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat werkgever werkneemster daar nu nog voor beboet. Voorts is op geen enkele wijze gebleken dat zij de inhoud heeft gedeeld met derden of heeft gekopieerd, zodat – voor zover al sprake is van een formele overtreding van het geheimhoudingbeding – van een materiële schending geen sprake is.

Met betrekking tot de werknemersaansprakelijkheid oordeelt het hof als volgt. Hetgeen werkgever aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd op het punt van vergaande nonchalance van werkneemster brengt geen aansprakelijkheid van haar mee. De beweerdelijke nalatigheden die werkgever noemt betreffen in alle gevallen fouten die werkneemster bij een behandeling zou hebben gemaakt. Werkneemster heeft betwist dat zij fouten heeft gemaakt, maar ook indien ervan moet worden uitgegaan dat in de zaken waarin de tuchtrechter tot de slotsom is gekomen dat werkneemster wel een verwijt kan worden gemaakt over (een onderdeel van) de behandeling, is daarmee nog niet gegeven dat de verweten gedragingen een roekeloos karakter hadden. Dat in dit kader de aard van de werkzaamheden, de zelfstandigheid en professionaliteit die van een tandarts verwacht mag worden, de zwaarte van de functie en het opleidingsniveau in afwijking van de hoofdregel wel tot aansprakelijkheid van werkneemster dienen te leiden, kan evenmin worden aangenomen. Deze omstandigheden, die van toepassing zijn bij veel hoogopgeleide professionals, zijn immers niet dusdanig dat een afwijking van de hoofdregel – bij afwezigheid van bewuste roekeloosheid – gerechtvaardigd is. Dat werkneemster zou hebben gehandeld in strijd met (a) een aantal wettelijke bepalingen die op haar als hulpverlener een bijzondere zorgplicht leggen of (b) met haar arbeidsovereenkomst wordt door werkneemster betwist, maar maakt het voorgaande niet anders. Werkgever heeft onvoldoende onderbouwd dat de door de tuchtrechter aan werkneemster verweten gedragingen zodanig ernstig verwijtbaar zijn dat van bewust roekeloos handelen gesproken zou kunnen worden. Het nalaten foto’s te nemen of bepaalde tests te doen kan in elk geval, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet als zodanig worden gekarakteriseerd. Evenmin is onderbouwd dat werkneemster zich onmiddellijk voorafgaand aan de gedraging daadwerkelijk bewust moet zijn geweest van (zo daarvan al sprake was geweest) het roekeloze karakter daarvan.