Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 18 februari 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:520
directeur-grootaandeelhouder/Stichting Bpf Bouw
X heeft als directeur-grootaandeelhouder (dga) vanaf 1 januari 2000 verplicht deelgenomen in de vroegpensioenregeling van de Stichting Vroegpensioenfonds voor het UTA (Uitvoerend, Technisch en Administratief)-personeel in het Bouwbedrijf (hierna: het Vroegpensioenfonds) en de aanvullingsregeling van de Stichting Vrijwillig vervroegde uittreding voor het UTA-personeel in het Bouwbedrijf (hierna: het VUT-fonds). Op 1 januari 2006 is de vroegpensioenregeling voor alle deelnemers geëindigd (Vroegpensioenfonds en VUT-fonds). Bij brief van maart 2006 van het Vroegpensioenfonds is X aangeboden om per 1 januari 2006 op vrijwillige basis deel te nemen aan de ouderdomspensioenregeling en de aanvullende regeling (55-) van Bpf Bouw, onder voorwaarde dat hij tevens bijdraagt aan de aanvullende regeling (55+) van het VUT-fonds. Voor 1 mei 2006 diende hij een bij die brief gevoegd formulier te retourneren naar Cordares Pensioenen. X heeft dit pas in oktober 2006 gedaan. In reactie hierop schrijft het Vroegpensioenfonds op 25 oktober 2006 dat zij aanvullende stukken nodig heeft. In december 2006 schrijft het Bpf Bouw dat X simpelweg te laat is met zijn vrijwillige voortzetting. Dit standpunt is herhaald in 2008 en 2011. De betaalde premie over de periode 1 januari 2006 t/m maart 2011 is in 2011 teruggestort door Bpf Bouw. De kern van het geschil in eerste aanleg ging om de vraag of X (vrijwillig) deelnemer was aan de ouderdomspensioenregeling van Bpf Bouw en recht had op uitkering van het aldus opgebouwde pensioen vanaf 1 juni 2011.
Het hof oordeelt als volgt. De brief van maart 2006 is afkomstig van het Vroegpensioenfonds UTA Bouwbedrijf. X werd bij deze brief het aanbod gedaan per 1 januari 2006 vrijwillig deel te nemen aan de ouderdomspensioenregeling en de aanvullende regeling van Bpf Bouw. De brief van X van 2 oktober 2006, met het verzoek hem alsnog te laten deelnemen, is aan ditzelfde Vroegpensioenfonds gericht. Het Vroegpensioenfonds heeft X daarop bij brief van 25 oktober 2006 geantwoord. Anders dan Bpf Bouw meent kan daarin bepaald niet worden gelezen dat een en ander slechts informerend (‘een tip’) is omtrent eventuele nadere deelname. Het hof beschouwt dit als een aanbod, welk aanbod, naar niet (voldoende) is weersproken, door X is aanvaard door retourzending van het desbetreffende formulier op 26 oktober 2006 en haar bevestiging vindt in de premiebetalingen. Met betrekking tot de verhouding tussen het Vroegpensioenfonds en Bpf Bouw in relatie tot X geldt het volgende. Bpf Bouw stelt zich met X op het standpunt dat zij zich voor zover het de brief van maart 2006 betreft door het Vroegpensioenfonds liet vertegenwoordigen en dat die brief namens haar is uitgegaan. Op grond daarvan en op grond van de inhoud van die brief mocht X dan ook aannemen (en heeft Bpf Bouw de schijn gewekt) dat hij ten aanzien van de inhoudelijke kwestie(s) die in die brief aan de orde werd(en) gesteld zich mocht verstaan met het Vroegpensioenfonds. Terecht heeft hij zich dan ook met zijn verzoek van 2 oktober 2006 tot het Vroegpensioenfonds gericht. Toen dat fonds hem op 25 oktober 2006 het meergenoemde aanbod (dat rechtstreeks verband hield met het in de brief van maart 2006 vermelde aanbod) deed, en hem vergunde zich – ondanks het feit dat de vervaldatum 1 mei 2006 was verstreken – alsnog aan te melden, mocht hij er tevens van uitgaan en er gerechtvaardigd op vertrouwen dat het Vroegpensioenfonds toen nog steeds Bpf Bouw vertegenwoordigde en dat dit aanbod namens Bpf Bouw werd gedaan. Niet valt in te zien dat X toen had moeten begrijpen dat dit anders lag. Bpf Bouw kan in de gegeven omstandigheden in elk geval niet aan X tegenwerpen dat het Vroegpensioenfonds ter zake niet bevoegd was haar te vertegenwoordigen en dat dit voor X duidelijk had moeten zijn. Nu X dat aanbod heeft aanvaard is een overeenkomst met Bpf Bouw tot stand gekomen.