Naar boven ↑

Rechtspraak

EPR Technopower B.V./werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 22 juli 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:2244

EPR Technopower B.V./werknemer

Werkgever kan loon niet terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling, nu wel degelijk een rechtsgrond voor de betaling bestond omdat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat werknemer één dag per werkweek andere werkzaamheden mag verrichten.

Werknemer is op 1 juli 2011 bij EPR in dienst getreden in de functie van technisch directeur. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 8.783,59 bruto per maand. In de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald. Werkgever geeft de werknemer toestemming om in de regel één werkdag per week activiteiten te verrichten die niet in verband met de bedrijfsactiviteiten van werkgever staan maar deze op korte of langere termijn wel kunnen versterken. De genoemde activiteiten mogen niet conflicteren met de belangen van de werkgever, een en ander naar oordeel van werkgever. De werktijd bedraagt in elk geval 40 uren per week, in de regel verdeeld over 5 werkdagen. Op 2 april 2013 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden onder toekenning van een vergoeding aan werknemer (€ 61.310). Thans vordert EPR een bedrag van € 20.873 wegens onverschuldigde betaling (één dag loon per week). De kantonrechter oordeelde deze vordering in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Het hof oordeelt als volgt. In het midden kan blijven of het terugvorderen van salaris door EPR in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, nu zelfs als de grief in zoverre slaagt, de vordering van EPR tot terugbetaling van salaris toch afgewezen dient te worden. EPR heeft aan haar vordering tot terugbetaling van het volgens haar teveel aan werknemer betaalde salaris ten grondslag gelegd dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling. Het hof is van oordeel dat EPR deze grondslagen onvoldoende heeft onderbouwd. Hetgeen zij heeft gesteld kan niet tot toewijzing van haar vordering leiden. In het kader van de ongerechtvaardigde verrijking heeft EPR aangevoerd dat werknemer vergoedingen aan zichzelf heeft toegekend waarop hij geen recht had en dat hij zich hiermee ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Voor zover EPR hiermee al doelt op het salaris en niet enkel op de dertiende maand waarover partijen in eerste aanleg hebben getwist, overweegt het hof dat een verrijking die haar grondslag vindt in een rechtshandeling niet ongerechtvaardigd is. In het onderhavige geval vindt de hoogte van het door EPR aan werknemer betaalde salaris haar grondslag echter in artikel 3.1 van de arbeidsovereenkomst. EPR heeft niet gesteld dat partijen een ander salaris zijn overeengekomen dan in artikel 3.1 van de arbeidsovereenkomst vermeld staat. EPR heeft wel gesteld dat werknemer minder heeft gewerkt dan de arbeidsduur van 40 uur per week die volgens EPR door partijen is overeengekomen. Deze stelling doet echter niets af aan de verplichting van EPR tot betaling van het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen salaris. In het kader van de onverschuldigde betaling heeft EPR aangevoerd dat de betaling van EPR aan werknemer van het door haar gevorderde bedrag heeft plaatsgevonden zonder enige grondslag. Het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld dat de betaling heeft plaatsgevonden zonder enige rechtsgrond. Ook hier geldt dat het door EPR aan werknemer betaalde salaris is gebaseerd op het salaris dat partijen in artikel 3.1 van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. Er is derhalve wel degelijk een rechtsgrond voor het gehele bedrag dat EPR aan salaris aan werknemer heeft voldaan.