Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 22 juli 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:2236
statutair directeur/Media Groep Limburg BV
Op 1 november 2002 is werknemer als statutair directeur in dienst getreden van MGL. Op 8 juni 2006 is werknemer als uitvloeisel van zijn arbeidsovereenkomst met MGL aangesteld als statutair bestuurder van LMG I. Op de arbeidsovereenkomst is een variabele beloningsregeling van toepassing. Werknemer is vanaf 1 juli 2004 bestuurslid van de Stichting Pensioenfonds Media Groep Limburg. De arbeidsovereenkomst van werknemer is, na AVA-ontslag, bij brief van 9 juni 2011 opgezegd, met inachtneming van de op grond van deze arbeidsovereenkomst van kracht zijnde opzeggingstermijn van twaalf maanden, met ingang van 1 juli 2012. Nadat werknemer de nietigheid van de opzegging heeft ingeroepen wegens strijd met artikel 104 lid 5 van de Pensioenwet, is de arbeidsovereenkomst – na verkregen toestemming van de kantonrechter – opnieuw opgezegd tegen 1 december 2012.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt vast dat werknemer de gelegenheid tot het uitbrengen van zijn raadgevende stem op de AVA van 9 juni 2011 voorafgaand aan de besluitvorming heeft gekregen en daar ook gebruik van heeft gemaakt. Voor zover de vervolgens op de AVA van 9 juni 2011 genomen besluiten als nietig dienen te worden geduid overeenkomstig het standpunt van werknemer – het hof laat de status van deze besluiten tussen partijen in het midden –, kan dat er niet aan afdoen dat de procedure voorafgaand aan deze besluiten – ook ten aanzien van werknemer – op juiste wijze is verlopen. Gesteld noch gebleken zijn feiten of omstandigheden die in de periode tussen de besluitvorming van 9 juni 2011 en de besluitvorming van 23 november 2011 zijn opgekomen op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat werknemer nogmaals in de gelegenheid gesteld had moeten worden om van zijn recht zijn raadgevende stem uit te brengen gebruik te maken op de door hem verzochte wijze (lees: in een daartoe bijeengeroepen algemene vergadering).
Voorts vordert werknemer tot einde dienstverband een variabele looncomponent van € 15.250 per maand/€ 183.000 per jaar. Het hof oordeelt dat vanaf het moment dat sprake is van een rechtsgeldige opzegging (1 december 2011) werknemer geen bestuurder meer was en derhalve ook niet over de resterende duur van de opzegtermijn aanspraak kan maken op variabele beloning gekoppeld aan dit bestuurderschap. Voor de periode tot 1 december 2011 ligt dit anders. Aan werknemer dient te worden toegewezen een bedrag van (€ 183.000 : 12 x 11 =) € 167.750.
Het hof is van oordeel dat van een kennelijk onredelijk ontslag gelet op het gevolgencriterium geen sprake is. De positie van statutair directeur is een positie met een hoog afbreukrisico. In situaties als onderhavige is veelal aangewezen dat de werkzaamheden per direct worden neergelegd en kennelijk was dat ook in juni 2011 het geval. De arbeidsrechtelijke bescherming van een statutair bestuurder is beperkt binnen de wettelijke contouren van artikel 2:244 BW e.v. Hiertegenover staat in beginsel een beloning die mede dient om de gevolgen van een dergelijk ontslag op te vangen. In onderhavige situatie kan, gelet op de hoogte van het door werknemer genoten salaris en van de emolumenten, niet worden aangenomen dat werknemer daartoe niet in staat moet zijn geweest. Bovendien is bij aanvang van het dienstverband een ruime afvloeiingsregeling/beëindigingsvergoeding ten bedrage van twaalf maanden salaris overeengekomen.