Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 28 maart 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:7361
werkgever/werkneemster
Werkneemster (52 jaar) is sinds 2008 in dienst als tandartsassistente. Zij heeft zich op 9 september 2013 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft geconstateerd dat sprake is van een moeizame onderlinge verstandhouding met werkgever. Op 8 oktober 2013 heeft werkneemster buiten werktijd maar op het terrein van de tandartspraktijk een ongeval gehad waardoor zij gewond is geraakt aan haar been. Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij stelt dat de arbeidsrelatie met werkneemster is verstoord door haar negatieve houding, de kritiek die zij heeft op de persoon van werkgever en de omstandigheid dat zij de stress die een kleine tandartspraktijk met zich brengt, niet kan verdragen. Werkgever heeft hierdoor geen vertrouwen meer in een vruchtbare verdere voortzetting van de arbeidsrelatie. De mediation die partijen zijn gestart, heeft tot niets geleid.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is geen vruchtbare samenwerking meer mogelijk. Niet kan worden vastgesteld dat die situatie in overwegende mate aan werkneemster te wijten is. De reflexwerking van het opzegverbod verzet zich in het onderhavige geval tegen de verzochte ontbinding. Volgens werkneemster is zij nog immer arbeidsongeschikt, mede vanwege beperkingen als gevolg van de verwondingen aan haar been. Dit volgt ook uit de overgelegde evaluaties van de bedrijfsarts. Werkneemster heeft aangegeven een voorkeur te hebben voor re-integratie in het tweede spoor boven ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft die voorkeur ook toegelicht door te verwijzen naar de huidige economische omstandigheden, haar leeftijd en haar huidige medische beperkingen. Vast staat dat tot op heden geen inspanningen tot re-integratie in het tweede spoor zijn verricht en dat traject dient, mede gelet op hetgeen werkneemster aan belangen daarbij heeft aangevoerd, alsnog gevolgd te worden. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.