Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 5 maart 2014
ECLI:NL:RBGEL:2014:7296
A c.s./VGZ Organisatie B.V.
Werknemers A en B waren sinds 1987 en 2000 in dienst van Univé. Met ingang van 1 januari 2011 zijn zij krachtens overgang van onderneming in dienst getreden van VGZ. Ten tijde van de overgang was de Cao Zorg van toepassing. Daarnaast golden de bepalingen uit de Personeelsgids Univé 2008. VGZ heeft in 2011 met de vakorganisaties De Unie en FNV een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten voor haar werknemers. Deze cao geldt naast (of bovenop) de Cao Zorg. De Cao Zorg is een zogeheten minimum-cao. De Cao VGZ had een looptijd van 1 januari 2012 tot 31 december 2012. A en B vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de door VGZ toegepaste Cao VGZ niet van toepassing is op arbeidsvoorwaarden van A en B die golden ten tijde van de overname van Univé door VGZ en dat de daarmee samenhangende (rechts)handelingen ten behoeve van eisers teruggedraaid dan wel niet ten uitvoer gebracht moeten worden. Het gaat om de eigen bijdrage voor eerste klas reizen, toepassing van de RGB-regeling zoals die bij Univé gold en aanpassing van de korting van 20% naar 10% op verzekeringen van VGZ.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In dit geval geldt dat Univé de arbeidsvoorwaarden eenzijdig kon wijzigen omdat in de arbeidsovereenkomsten een eenzijdig wijzigingsbeding is opgenomen. Aangezien sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW geldt dat ook VGZ zich mag beroepen op artikel 7:613 BW nu het eenzijdig wijzigingsbeding is overgegaan. De vraag is dan of deze, door artikel 7:613 BW sterk beperkte, bevoegdheid tot wijziging van arbeidsvoorwaarden vervalt dan wel nog verder wordt ingeperkt door het in artikel 7:663 BW bepaalde. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend (zie ook Hof Amsterdam 27 maart 2012, JAR 2012/126). Niet valt in te zien dat bij toepassing van het eenzijdig wijzigingsbeding, in het licht van het in artikel 7:613 BW bepaalde, afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van artikel 7:662 e.v. BW en de daaraan ten grondslag liggende Europese richtlijn(en). VGZ kan daarom met een beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding (ook) tot harmonisatie van arbeidsvoorwaarden komen (hetgeen in het licht van de jurisprudentie bij overgang van onderneming in beginsel niet toelaatbaar is), maar daarbij geldt dat VGZ bij die wijzigingen een zodanig zwaarwichtig belang moet hebben dat het belang van A en B dat door die wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Partijen zijn het erover eens dat de RGB-regeling in de Personeelsgids Univé niet meer kan worden toegepast. De vraag zou dan kunnen zijn of de door VGZ met vakorganisaties overeengekomen afbouw van deze regeling rechtens stand kan houden. De kantonrechter constateert echter dat hij niet aan de beantwoording van die vraag toekomt nu de vordering enkel en dwingend uitgaat van het standpunt dat die RGB-regeling onverkort moet worden uitgevoerd. Dat is niet mogelijk, zo hebben A en B ter comparitie ook erkend. De conclusie is dat de vordering ter zake de RGB-regeling niet toewijsbaar is. De kantonrechter is van oordeel dat VGZ binnen de door artikel 7:613 BW getrokken grenzen de korting op de autoverzekering kon beperken zoals zij heeft gedaan alsook een eigen bijdrage voor het eerste klas treinreizen kon opleggen. Hierbij worden de fiscale gevolgen van voortzetting van de kortingsregeling (zie ook Rb. Amsterdam 10 november 2008, LJN BG7868, JAR 2008/302) betrokken. Tevens is het nadeel dat A en B ondervinden (gesteld is € 213 bruto en € 145 bruto) onvoldoende onderbouwd. Voorts is niet duidelijk wat de premies van elders af te sluiten autoverzekeringen voor hen zouden zijn. Het moet er daarom voor worden gehouden dat A en B geen nadeel ondervinden van deze wijziging. Ten overvloede geldt dat de genoemde bedragen relatief beperkt zijn. Dit geldt ook voor de bijdragen van € 120 per jaar voor het eerste klas treinreizen, welke extra kosten bovendien vermijdbaar zijn door tweede klas te reizen. Daar komt tot slot bij dat de door VGZ – na overleg met vakorganisaties – doorgevoerde verandering van de arbeidsvoorwaarden niet slechts negatief uitpakt maar dat daarin ook enkele positieve elementen zijn te vinden zoals een gratis doorlopende reis- en annuleringsverzekering, een hogere korting op de premie van de collectieve aanvullende verzekering (van 10% naar 20%) en een uitbreiding van de dekking van die verzekering. Volgt afwijzing van de vorderingen.