Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 26 augustus 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:3531
werknemers/werkgevers
Werknemers zijn in dienst geweest van werkgevers. Werkgevers zijn lid noch partij bij de CAO Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen (hierna: cao). Gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomsten van beide werknemers is de cao algemeen verbindend verklaard geweest. De cao definieert als werkgever vallend onder haar werkingssfeer (in art. 1) ‘iedere natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming voert waarbij uitsluitend of in hoofdzaak de groothandelsfunctie wordt uitgeoefend en/of de verwervingsfunctie met betrekking tot textielgoederen en aanverwante artikelen, al of niet voor eigen rekening en risico, met het doel deze goederen aan wederverkopers en/of bedrijfsmatige gebruikers c.q. institutionele afnemers (in binnen- en buitenland) door te leveren’. In 1998 heeft het bedrijfspensioenfonds PVF Nederland N.V. werkgever laten weten dat het zich op het standpunt stelt dat op grond van de bedrijfsuitoefening de onderneming (voor een deel) onder de cao’s van de bedrijfstak valt. Vanaf 2011 hebben werkgevers zich vrijwillig aangesloten bij de cao. Werknemers zijn per 1 januari 2011 uit dienst getreden van werkgever. Werknemers vorderen in de onderhavige procedure achterstallig loon op basis van de cao en aansluiting bij het pensioenfonds. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, stellende dat de vraag of door werkgevers in hoofdzaak een groothandel wordt gedreven beantwoord dient te worden aan de hand van het aantal personeelsleden binnen de onderneming en de door dezen verrichte werkzaamheden. Volgens werknemers dient naar de omzet te worden gekeken.
Het hof oordeelt als volgt. Anders dan werknemers stellen geven de bewoordingen van de werkingssfeerbepaling van de cao naar het oordeel van het hof aanleiding om bij het bepalen van de activiteiten van werkgevers uit te gaan van de activiteiten van de werknemers die binnen de onderneming werkzaam zijn. Allereerst ligt dit besloten in het begrip ‘uitgeoefend’ waarbij het blijkens de betekenis die dit woord volgens de Van Dale heeft, gaat om ‘in praktijk brengen, als beroep hebben’, derhalve om de activiteiten die door de werknemers in dienst van de onderneming verricht worden. Voorts is van belang dat in de werkingssfeerbepaling geen verband wordt gelegd tussen de uitgeoefende activiteiten en de daarmee behaalde omzet. Het hof zal bij de beantwoording van de vraag of werkgevers in hoofdzaak de groothandelsfunctie uitoefenen dan ook aansluiting zoeken bij de door de werknemers verrichte activiteiten. Uit de overzichten fte’s blijkt dat maximaal 39% van de werknemers zich bezighield het groothandelwerkzaamheden. Hieruit volgt dat niet in hoofdzaak werd gehandeld onder de cao. De nadruk ligt op shared services.
De stelling van werknemers dat (een deel van) de activiteiten van shared services ook aan het groothandelwerk moeten worden toegerekend, faalt. De shared services zijn geen activiteiten die als doel hebben doorlevering aan professionele partijen te bevorderen, maar zijn juist gericht op het verlenen van ondersteunende diensten (ook wel back office genoemd) aan de Europese verkoopentiteiten van de X Groep. Anders dan werknemers hebben gesteld moeten de shared services op grond van de door werkgevers gegeven toelichting, de omstandigheid dat de functies naar regio zijn verdeeld en verschillende omschrijvingen kennen als Financial Controller en HR Assistant of HR Advisor, en de hiervoor genoemde cijfers, worden beschouwd als een afzonderlijk te onderscheiden bedrijfsactiviteit. Daarbij komt dat het bij de shared services gaat om functies die vanuit het Shared Services Center te Z worden verricht en die om bestuurlijke, administratieve en organisatorische redenen bij werkgever zijn ondergebracht.