Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/GINAF Trucks Nederland B.V.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 3 december 2014
ECLI:NL:RBMNE:2014:6111

werknemer/GINAF Trucks Nederland B.V.

Toezegging dat arbeidsovereenkomst nog tien jaar zal duren is niet gelijk te stellen met een afvloeiingsregeling, waaromtrent na de ontbindingsprocedure in een nadere procedure een vordering kan worden ingesteld indien daarmee in ontbindingsprocedure geen rekening is gehouden.

Werknemer is op 1 december 2008 bij Ginaf Trucks B.V. in dienst getreden. Sinds augustus 2011 is hij statutair directeur. In de arbeidsovereenkomst is een vertrekregeling overeengekomen. Op 23 november 2011 zijn partijen overeengekomen dat een doorstart van Ginaf Trucks zal worden gerealiseerd. Verder wordt overeengekomen dat ‘de arbeidsovereenkomst nog voor een periode van tenminste 10 jaar geldt zolang de verwachte doelstellingen behaald worden’. Ginaf Trucks B.V. is op 6 december 2011 in staat van faillissement verklaard. De arbeidsovereenkomst met Ginaf is op 3 oktober 2012 ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 60.110,72 bruto aan werknemer. Bij het bepalen van de vergoeding is de vertrekregeling buiten beschouwing gelaten. Werknemer vordert op grond van de vertrekregeling betaling van een jaarsalaris (€ 50.758,84 bruto). Daarnaast vordert hij betaling van € 1.030.354,40 bruto vanwege de toezegging dat de arbeidsovereenkomst nog tien jaar zal duren.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer mocht erop vertrouwen dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen hem en Ginaf conform de brief van 23 november 2011. Hieruit volgt dat hieraan niet afdoet of er wel of niet een bekrachtiging als bedoeld in artikel 2:203 lid 1 BW heeft plaatsgevonden. Of sprake is geweest van de oprichting van een nieuwe vennootschap in plaats van een doorstart vanuit faillissement (wat Ginaf daar ook precies onder moge verstaan) acht de kantonrechter een onvoldoende relevant onderscheid. Ginaf voert tegen het gevorderde jaarsalaris aan dat werknemer erop had moeten wijzen dat de bestaande arbeidsovereenkomst met Ginaf Trucks B.V., naar welke overeenkomst de brief van 23 november 2011 verwijst, een vertrekregeling bevatte ter hoogte van minimaal 12 maanden salaris bij onvrijwillig vertrek. Dit verweer treft doel. De vordering tot betaling van een bedrag van € 50.758,84 bruto wordt afgewezen.

Ten aanzien van de tienjaarstoezegging wordt het volgende overwogen. Uit de overwegingen in de ontbindingsbeschikking blijkt dat de ontbindingsrechter van oordeel was dat werknemer de ‘verwachte doelstellingen’ niet had behaald. Aldus is niet voldaan aan de voorwaarde van de tienjaarstoezegging ‘dat de verwachte doelstellingen behaald worden’. Voorts moet ervan worden uitgegaan dat de ontbindingsrechter bij de vaststelling van de ontbindingsvergoeding ten volle rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst ondanks de toezegging binnen de tien jaar is ontbonden. De tienjaarstoezegging is overigens niet gelijk te stellen met een afvloeiingsregeling, waaromtrent na de ontbindingsprocedure in een nadere procedure een vordering kan worden ingesteld in het geval de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking heeft aangegeven dat hij met die regeling geen rekening heeft gehouden (indien er zoals in dit geval onduidelijkheid bestaat over de vraag of een dergelijke regeling is overeengekomen). De bevoegdheid om een ontbindingsverzoek in te dienen kan contractueel niet worden uitgesloten, maar indien werknemer van oordeel is dat de tienjaarstoezegging aan de ontvankelijkheid of toewijsbaarheid van het ontbindingsverzoek in de weg stond, had hij zich hierop in de ontbindingsprocedure expliciet dienen te beroepen, en had hij, nu de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tóch heeft ontbonden, van de beschikking hoger beroep moeten instellen. Dit alles heeft hij echter niet gedaan. Door thans een vordering op grond van deze toezegging in te stellen is sprake van (een niet toelaatbaar) verkapt hoger beroep van de ontbindingsbeschikking. Hij moet in deze vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog, dat ook in het geval werknemer wel ontvankelijk zou zijn geweest in zijn vordering, deze in ieder geval niet volledig toewijsbaar zou zijn geweest. Ter comparitie is immers gebleken dat hij binnen drie maanden na de ontbinding reeds over ander werk beschikte. Om vervolgens naast dat nieuwe inkomen doorbetaling van ruim negen jaar salaris te vorderen zonder daarvoor werkzaamheden te behoeven te verrichten is buiten iedere proportie.