Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14 januari 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:93

werknemer/Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A.

Werknemer stelt centrale Rabobank op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk wegens het bieden van onvoldoende bescherming op grond van de klokkenluidersregeling. Centrale Rabobank is geen werkgever en onzorgvuldig handelen vertrouwenscommissie is onvoldoende onderbouwd. Afwijzing vorderingen. Baijngsleer.

Werknemer is met ingang van 15 april 1991 bij de rechtsvoorganger van Rabobank Noord-Kennemerland in dienst getreden in de functie van adviseur verzekeringen. Op 30 maart 2007 is de arbeidsovereenkomst ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 35.000 bruto. Geoordeeld is dat niet aannemelijk is geworden dat werknemer – zoals hij heeft gesteld maar door de Rabobank is weersproken – dient te worden aangemerkt als een klokkenluider. Per 1 mei 2007 is werknemer in dienst getreden bij de Rabobank Midden West-Friesland. Dit is de Rabobank Noord-Kennemerland eerst later ter ore gekomen. De kantonrechter heeft de ontbindingsbeschikking op het punt van de vergoeding herzien, omdat werknemer niet heeft gemeld dat hij een nieuwe baan heeft. De vergoeding is vastgesteld op € 17.500 bruto. De arbeidsovereenkomst tussen werknemer en de Rabobank Midden West-Friesland is per 1 november 2013 geëindigd. Werknemer stelt in de onderhavige procedure dat de centrale Rabobank onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De centrale Rabobank heeft met name niet gezorgd voor de bescherming waarop werknemer recht had op grond van de klokkenluidersregeling en de ‘Rolbeschrijving Vertrouwenspersoon’. Hij vordert vergoeding van materiële en immateriële schade.

De rechtbank oordeelt als volgt. Van een onrechtmatige daad of tekortschieten door de centrale Rabobank jegens werknemer is geen sprake. De klokkenluidersregeling vermeldt dat ‘de werkgever’ er zorg voor draagt dat de medewerker als gevolg van de melding van een misstand op geen enkele wijze in zijn positie bij de werkgever zal worden benadeeld, voor zover hij te goeder trouw handelt. Onder ‘de werkgever’ dient in dit verband te worden verstaan de Rabobank Noord-Kennemerland, en niet de centrale Rabobank. In de klokkenluidersregeling heeft de centrale bank zich echter wel verplicht een Vertrouwenscommissie in het leven te roepen en in stand te houden, welke commissie is ingesteld teneinde meldingen van misstanden te onderzoeken. Werknemer stelt in dit verband dat de werkwijze van de commissie zeer onzorgvuldig is geweest. Hij heeft echter ten onrechte volstaan met een algemene opsomming van de activiteiten van de commissie. Het had op zijn weg gelegen aan te geven op welke punten de commissie niet heeft gehandeld overeenkomstig de taakomschrijving in de klokkenluidersregeling en/of anderszins zeer onzorgvuldig is geweest. De vordering van werknemer is overigens evenmin toewijsbaar omdat het causaal verband tussen de door hem gestelde schade en het handelen van de commissie ontbreekt. Voor zover werknemer schade heeft geleden doordat de arbeidsovereenkomst is ontbonden, is die schade niet veroorzaakt door (het uitblijven van bescherming tegen) zijn melding en/of zijn optreden als vertrouwenspersoon. De kantonrechter heeft immers expliciet overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat werknemer als klokkenluider dient te worden aangemerkt. Op die grond is de arbeidsovereenkomst dus niet (mede) ontbonden.

Werknemer vordert in de kantonzaak na wijziging van de eis dezelfde veroordeling van de Rabobank als hij in de handelszaak tegen de centrale Rabobank heeft gevorderd. Ook deze vorderingen worden afgewezen. Onder verwijzing naar de Baijingsleer (HR 24 oktober 1997, JAR 1997/248) wordt geoordeeld dat de kantonrechter bij het bepalen van de ontbindingsvergoeding het beroep van werknemer op de klokkenluidersregeling heeft meegewogen. Ook de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat werknemer in de ontbindingsprocedure uitgebreid uiteen heeft gezet hoe hij de bejegening door de Rabobank heeft ervaren. Er moet dus van worden uitgegaan dat de kantonrechter met die omstandigheid bij de bepaling van ontbindingsvergoeding rekening heeft gehouden.