Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Datawell
Hoge Raad, 13 februari 2015
ECLI:NL:HR:2015:304

werknemer/Datawell

Wettelijke verhoging en wettelijke rente kunnen worden gecombineerd. Rechter dient bij matiging wettelijke verhoging eventueel voorbehoud op wettelijke rentevordering te maken.

(Vervolg op AR 2014-0037.) Werknemer is tussen 1973 en 2004 in loondienst van Datawell geweest. De arbeidsovereenkomst is bij beschikking van 30 juni 2004 op verzoek van Datawell ontbonden. Bij vonnis van 22 juni 2005 is Datawell veroordeeld tot betaling van achterstallig loon. De kantonrechter heeft Datawell veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan werknemer te betalen de somma van € 33.495 bruto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de diverse vervaldata, zijnde de data waarop werknemer vanaf 1 oktober 2002 maandelijks zijn (onjuiste) salaris ontving, alsmede te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging, heeft Datawell voorts veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan werknemer te betalen de somma van € 9.039,24 bruto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2004, alsmede te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging. Bij arrest van 18 november 2008 heeft het hof – in het door Datawell tegen het vonnis ingestelde principale beroep – dit vonnis bekrachtigd. Nadat Datawell aan werknemer op basis van voormeld vonnis betalingen had verricht, waaronder een bedrag van € 21.267,12 wegens wettelijke verhogingen, heeft werknemer in maart 2009 aan Datawell verzocht over dit bedrag wettelijke rente te betalen. Aan dat verzoek heeft Datawell niet voldaan. Werknemer heeft van Datawell gevorderd over de wettelijke verhoging tevens de wettelijke rente te betalen. Het hof oordeelde als volgt. De toewijzing van een dergelijke nieuwe vordering tot toekenning van wettelijke rente over bij een eerder vonnis toegekende wettelijke verhoging, verdraagt zich niet met de bevoegdheid van de rechter tot matiging van de bedoelde verhoging zoals geregeld in artikel 7:625 lid 1 laatste volzin BW. Die bevoegdheid geeft de rechter de mogelijkheid de in de wet voorziene verhoging over het loon dat de werkgever niet tijdig aan de werknemer heeft betaald – waaronder mede te begrijpen een niet tijdig betaalde uitkering van niet-opgenomen vakantiedagen – te beperken tot een zodanig bedrag als de rechter ‘met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen’. De genoemde bevoegdheid heeft mede de strekking een onredelijke cumulatie van de wettelijke verhoging met de wettelijke rente die de werkgever op grond van artikel 6:119 BW wegens de vertraging in de betaling in beginsel verschuldigd is, te voorkomen. Deze strekking brengt mee dat de rechter die voor de vraag staat of en zo ja, in hoeverre, hij van zijn bevoegdheid tot matiging van de wettelijke verhoging gebruik zal maken, rekening moet kunnen houden – als daarbij in ogenschouw te nemen omstandigheid – met een eventuele aanspraak van de werknemer op vergoeding van wettelijke rente over die verhoging. Toewijzing van een rentevordering zoals thans aan de orde in een afzonderlijk geding, nadat zij eerder niet samen met de vordering tot toekenning van de wettelijke verhoging was ingesteld, verdraagt zich daarmee niet: de rechter heeft dan immers bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre hij van zijn matigingsbevoegdheid gebruik zou maken, geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de werknemer naast de door hem gevorderde wettelijke verhoging, tevens aanspraak maakte op vergoeding van wettelijke rente daarover en dat het gezamenlijke beloop van de gevorderde wettelijke verhoging en die rente – in het voorliggende geval – aanzienlijk hoger was dan 50% van de toe te wijzen loonsom en vergoeding wegens niet-opgenomen vakantiedagen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Een vordering tot betaling van de verhoging kan worden gecombineerd met een vordering tot vergoeding van wettelijke rente over het bedrag van de verhoging. De verhoging is bedoeld als een prikkel voor werkgevers om het loon tijdig te betalen. De wettelijke rente daarover is bedoeld als een vergoeding van de schade die de werknemer lijdt doordat hij de wettelijke verhoging waarop hij recht heeft, niet tijdig ontvangt. De matigingsbevoegdheid van artikel 7:625 lid 1 BW biedt voldoende mogelijkheid om een onredelijke cumulatie van de verhoging met de wettelijke rente te voorkomen (vgl. HR 5 januari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7251, NJ 1979/207). Een vordering tot vergoeding van wettelijke rente behoeft niet noodzakelijkerwijze tegelijk te worden ingesteld met de vordering tot betaling van de hoofdsom. Dat is niet anders indien het betreft rente over een verhoging uit hoofde van artikel 7:625 BW. Vordert een werknemer de wettelijke rente over de verhoging in een afzonderlijke procedure, nadat de verhoging geheel of ten dele is toegewezen in een eerdere procedure waarin geen wettelijke rente over de verhoging was gevorderd, dan kan de rechter in het licht van de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel komen dat sprake is van misbruik van procesrecht, maar daarbij past de rechter terughoudendheid (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233, r.o. 5.1). Ook het aannemen van afstand van recht of rechtsverwerking is in een zodanig geval denkbaar. Opmerking verdient nog het volgende. Indien de wettelijke rente wordt gevorderd nadat de verhoging reeds is toegewezen, ontbreekt de hiervoor aangeduide mogelijkheid om door matiging een onredelijke cumulatie van de wettelijke verhoging met de wettelijke rente te voorkomen. De matigingsbevoegdheid van artikel 7:625 lid 1 BW biedt echter voldoende mogelijkheid om een verhoging in voorkomend geval slechts toe te wijzen onder de voorwaarde dat de werknemer niet alsnog aanspraak maakt op vergoeding van wettelijke rente over de periode tot aan de beslissing over de verhoging. Gezien het voorgaande is, anders dan het bestreden oordeel tot uitgangspunt neemt, niet op voorhand uitgesloten dat wettelijke rente alsnog wordt gevorderd nadat bij rechterlijke uitspraak op de voet van artikel 7:625 lid 1 BW een verhoging is toegewezen.