Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 7 juli 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:1747
werknemer/The Greenery B.V.
Werknemer is op 14 december 1970 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) The Greenery. Hij was laatstelijk werkzaam als medewerker Finance & Administration. Vanwege gezondheidsklachten ontvangt werknemer sinds 1980 een WAO-uitkering, daarnaast is hij met de nodige aanpassingen werkzaam gebleven bij The Greenery. Op 9 september 2008 heeft werknemer zich wegens toegenomen klachten ziek gemeld. Het woon-werkverkeer viel hem (te) zwaar. Het UWV heeft toestemming verleend voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, waarbij is overwogen dat er voor werknemer geen passend werk voorhanden is bij werkgever en herstel binnen 26 weken niet te verwachten valt. De arbeidsovereenkomst is per 1 juli 2011 opgezegd. Werknemer vordert betaling van een bedrag van € 54.500. Hij legt hieraan primair een vaststellingsovereenkomst ten grondslag, en subsidiair kennelijk redelijk ontslag. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. In hoger beroep vordert werknemer een verklaring voor recht dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en betaling van een schadevergoeding van € 95.761,69 bruto.
Het hof oordeelt als volgt. Gegeven de door werknemer niet weersproken conclusie dat hij niet langer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid (zijn eigen werk) blijkende uit het eindrapport van Indorso, de ontslagaanvraag bij het UWV en impliciet uit het deskundigenoordeel moet het hof het ervoor houden dat deze conclusie juist is. Dat betekent dat – wat er verder ook zij van de (niet langer) beschikbaarheid van deze arbeid – geoordeeld moet worden dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid van werknemer en niet bedrijfseconomische redenen aan het ontslag ten grondslag liggen. Dit wordt niet anders door het feit dat The Greenery door verbeterde bedrijfsprocessen en automatisering de functie van werknemer heeft laten vervallen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat werknemer – zijn (toegenomen) arbeidsongeschiktheid en beperkingen weggedacht – zijn arbeidsovereenkomst niet had kunnen behouden. Werknemer heeft daartoe onvoldoende gesteld. Het hof sluit zich niet aan bij het verwijt dat werknemer The Greenery maakt ten aanzien van zijn re-integratie. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat The Greenery steeds heeft gedaan wat van haar kon worden verlangd om werknemer in staat te stellen zijn (of ander passend) werk te verrichten. Met betrekking tot de eerder geboden vergoeding in het kader van onderhandelingen over een vertrekregeling, overweegt het hof als volgt. Uit het enkele feit dat een werkgever bereid is een beëindigingsvergoeding te betalen, mag niet de conclusie worden getrokken dat een ontslag kennelijk onredelijk is, als daaraan geen vergoeding is verbonden. De bereidheid van een werkgever tot betaling van een vergoeding kan immers ook voortkomen uit de wens zekerheid te verkrijgen dat de arbeidsovereenkomst (en de daaruit vloeiende verplichtingen) op een vastgestelde datum eindigt, zonder dat de rechter of het UWV daar eerst aan te pas moet komen (met alle kosten en onzekerheden van dien). Dit wordt niet anders indien de werkgever – zoals in casu – om de werknemer tegemoet te komen, bereid was mee te werken aan een pro-formaontbinding. De omstandigheid dat werknemer om mogelijk valide redenen ervoor heeft gekozen de vaststellingsovereenkomst niet te tekenen, leidt niet tot een ander oordeel. Het is vaste rechtspraak dat een werknemer die wegens langdurige arbeidsongeschiktheid wordt ontslagen geen recht heeft op een vergoeding uit kennelijk onredelijk ontslag, ook niet indien sprake is van een lang dienstverband, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die toch een vergoeding rechtvaardigen (HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2206, JAR 2008/76). Van dergelijke omstandigheden in is de onderhavige kwestie niet gebleken. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.