Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen matiging concurrentiebeding opgenomen in vaststellingsovereenkomst.

Werknemer is per 19 mei 2008 als hoofd interne verkoop in dienst getreden bij werkgever, een groothandel in AGF (aardappelen, groente en fruit). Partijen zijn nadat een verschil van inzicht ontstond, op 5 augustus 2014 uit elkaar gegaan via een daartoe strekkende vaststellingsovereenkomst. Hierin is een aangepast concurrentiebeding overeengekomen. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij niet aan het onderhavige concurrentiebeding gebonden kan blijven.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof oordeelt dat een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW met betrekking tot het in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen (concurrentie)beding in een bodemprocedure waarschijnlijk geen kans van slagen zal hebben. Daarbij is van belang dat partijen ieder met bijstand van een jurist/advocaat hebben onderhandeld over het totale afsprakenpakket in de vaststellingsovereenkomst, waaronder de bedoelde bedingen. Nu het slechts om een beperkt aantal groothandels blijkt te gaan, is werknemer niet verstoken van mogelijkheden om vóór 1 november 2015 aan de slag te gaan, ook al zal dat gezien haar leeftijd en eenzijdige werkervaring beslist niet eenvoudig zijn. Het hof is voorshands van oordeel dat werknemer niet onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. Ditzelfde geldt voor de gevorderde beperking in tijdruimte. Weliswaar is niet bestreden dat werknemer sedert eind mei 2014 feitelijk niet meer gewerkt heeft, maar werknemer heeft niet gesteld dat haar kennis van de onderneming, waaronder de klanten, van werkgever dusdanig is verouderd of achterhaald dat werkgever geen belang meer heeft bij het concurrentiebeding. Voor wat betreft de gevorderde geografische beperking is van belang dat het vooralsnog om – slechts – een vijftal met name genoemde groothandels gaat, die ook in elkaars 'werkgebieden' actief zijn. Dat maakt het – zeker in kort geding – moeilijk om een geografische beperking aan te brengen, terwijl werkgever er een redelijk belang bij heeft zijn bedrijfsdebiet te beschermen en te voorkomen dat zijn klanten worden overgenomen door de hiervoor bedoelde groothandels waarvoor het concurrentiebeding geldt. Er is – anders dan werknemer meent – geen sprake van misbruik van procesrecht.