Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Campus Jeugdzorg B.V. c.s.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Assen), 1 september 2015
ECLI:NL:RBNNE:2015:4267

X/Campus Jeugdzorg B.V. c.s.

Afwijzing wedertewerkstelling algemeen directeur, omdat de arbeidsovereenkomst op korte termijn wordt ontbonden. Toewijzing loonvordering. Verrekening niet toegestaan.

X is voormalig aandeelhouder en bestuurder van CJ en POCD. CJ is een op 28 februari 2013 opgerichte holding met drie dochtervennootschappen die werkzaamheden aanbieden in de jeugdhulpverlening voor jongeren van 12 tot 30 jaar. CJ heeft na haar oprichting de activiteiten en personeelsleden overgenomen van Pedagogisch Opvangcentrum Drenthe B.V. (hierna: POCD), welke vennootschap nadien (in april 2013) is gefailleerd. X heeft zijn aandelen in CJ op 8 april 2013 voor € 1 overgedragen aan Stichting Gelders Beheer. Overeengekomen is dat X gedurende minimaal vijf jaar in dienst zou blijven als algemeen directeur. X vormt samen met drie anderen het MT van CJ. Er is een onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van het management en de verhouding tussen personeel en het management. Naar aanleiding van dit onderzoek is aan X te kennen gegeven dat zijn arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd. Hij is op non-actief gesteld. CJ heeft op 30 juni 2015 een ontbindingsverzoek ingediend. X vordert wedertewerkstelling. Hij voert aan dat hij inmiddels zeven maanden op non-actief staat, weer aan het werk wil en vanaf mei 2015 geen salaris meer heeft ontvangen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De gevorderde wedertewerkstelling wordt afgewezen. De arbeidsovereenkomst wordt namelijk op korte termijn wegens een verstoorde arbeidsrelatie ontbonden. Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog niet rechtsgeldig is geëindigd. Dat betekent dat CJ gehouden is X tot de datum waarop deze wordt ontbonden loon en overige emolumenten uit te betalen. Het beroep van CJ op verrekening wordt verworpen. Artikel 7:632 BW bepaalt dat verrekening tijdens dienstverband slechts beperkt mogelijk is en de kantonrechter is van oordeel dat CJ voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit in dit geval is toegestaan. Het enkele feit dat er (onverklaarde) kastekorten zijn ontstaan rechtvaardigt niet de conclusie dat X zich kasgeld heeft toegeëigend en aan CJ moet terugbetalen. X merkt terecht op dat in de verklaringen die in de ontbindingsprocedure zijn overgelegd namen van twee werknemers worden genoemd die hierin de hand zouden hebben gehad. Voor de opname en betaling van € 35.000 aan achterstallig salaris in maart 2013 geldt hetzelfde. X was in maart 2013 nog bestuurder en aandeelhouder van CJ en zonder nadere toelichting, die CJ niet geeft, valt (mede gelet op het bepaalde in art. 7:663 BW) niet in te zien dat dit onrechtmatig is geweest. Dat X op deze betaling ten onrechte geen loonbelasting heeft laten inhouden waardoor naheffingsaanslagen met boete zijn opgelegd en hij aldus een bij de aandelenoverdracht gegeven balansgarantie heeft geschonden leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 7:661 BW kent een strenge maatstaf voor het aansprakelijk stellen van een werknemer voor geleden schade. CJ heeft vanaf mei 2015 in het geheel geen loon meer betaald en dus zelfs de beslagvrije voet niet in acht genomen. Aannemelijk is dat de rechter in de bodemzaak de wettelijke verhoging althans gedeeltelijk zal toewijzen. Gelet op de discussie van partijen over het verwijtbaar handelen door X is thans evenwel onvoldoende in te schatten in hoeverre aanleiding wordt gezien deze te matigen. De verhoging wordt daarom voorshands bepaald op 10%, zonder wettelijke rente daarover.