Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 september 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:3913
werknemer/VOF X en 15 vennoten
(Vervolg op AR 2014-0999.) Werknemer (geboren 1958) is op 1 januari 1988 bij werkgever in dienst getreden als machinist. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen (hierna: de cao) van toepassing. In artikel 49 lid 7 cao staat het volgende: Indien de werknemer in aansluiting op de periode van arbeidsongeschiktheid genoemd in lid 6 van dit artikel [het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid, hof] volgens het UWV arbeidsongeschikt is of eerder als dit objectief is vastgesteld, maar minder dan 35%, en zolang het dienstverband gecontinueerd wordt bij dezelfde werkgever, ontvangt de werknemer 90% van het naar tijdruimte vastgestelde loon gedurende maximaal vijf jaar. Werknemer is op 8 maart 2005 arbeidsongeschikt geworden. In maart 2007 heeft het UWV werknemer voor minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard. Werknemer heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd en ontvangen. Bij brief van 4 februari 2010 heeft werknemer jegens werkgever aanspraak gemaakt op doorbetaling van 90% van zijn loon vanaf 5 maart 2007. Bij tussenarrest is uitgemaakt dat uit het feit dat werknemer een WW-uitkering heeft aangevraagd impliciet noch expliciet volgt dat werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. In dit vervolgarrest staat de vraag centraal wat de omvang van de loonvordering is.
Het hof oordeelt als volgt. Anders dan werkgever heeft betoogd, verplicht artikel 49 lid 7 van de cao de werkgever niet slechts tot het aanvullen van een door de werknemer ontvangen uitkering, maar stelt deze cao-bepaling een betalingsverplichting van de werkgever vast op 90% van het loon zolang het dienstverband voortduurt gedurende een periode van vijf jaar na ommekomst van het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid. Ingevolge de overgangsregeling, bijlage IIa bij de cao, artikel 3 onderdeel c, is artikel 49 lid 7 cao van toepassing ‘vanaf het derde jaar van arbeidsongeschiktheid’. Het hof volgt werkgever niet waar zij uit de eerste (vetgetypte) regel van artikel 3 van genoemde bijlage IIa afleidt dat de doorbetalingsverplichting beperkt is tot twee jaar na het verstrijken van het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid. Uit het van toepassing verklaren in artikel 3 onderdeel c van bijlage IIa van artikel 49 lid 7 op werknemers met een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% volgt dat die gehele bepaling toepassing vindt, inclusief de maximering tot vijf jaar na het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid, en in de tekst ‘vanaf het derde jaar’ is geen aanknopingspunt te vinden voor een maximering tot een kortere periode. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat het tijdvak waarover de loonbetalingsverplichting doorloopt, vijf jaar bedraagt na de datum waarop werknemer twee jaar arbeidsongeschikt was, 8 maart 2007. De betalingsverplichting bedraagt 90% van het loon. Anders dan werkgever heeft aangevoerd gaat het hier niet om aanvulling op een uitkering, zodat werknemer aanspraak kan maken op 90% van zijn loon, inclusief eventuele indexeringen ingevolge de cao, vanaf 8 maart 2007 tot 8 maart 2012. Het voorgaande brengt mee dat de loonvordering in beginsel toewijsbaar is over de periode van 8 maart 2007 tot 8 maart 2012.
Met werknemer is het hof van oordeel dat geen rechtvaardiging voor beperking van de loonvordering gevonden kan worden in de enkele omstandigheid dat hij een WW-uitkering heeft ontvangen. Er moet immers rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat het UWV alsnog tot terugvordering van de WW-uitkering overgaat. Anderzijds blijft het hof van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de loonvordering van werknemer wordt toegewezen maar het UWV niet tot terugvordering overgaat. Deze consequentie is te voorkomen door de vordering van werknemer ten dele voorwaardelijk toe te wijzen. Het hof zal de loonvordering dan ook verminderen met de door werknemer ontvangen WW‑uitkering en werkgever onder de voorwaarde dat de door werknemer ontvangen WW‑uitkering geheel of ten dele door het UWV wordt teruggevorderd en werkgever ter zake betalingen heeft gedaan, veroordelen het met de terugvordering gemoeide en terugbetaalde bedrag aan werknemer te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof acht voor het overige geen grond aanwezig de loonvordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen of te beperken.