Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 15 september 2015
ECLI:NL:RBNNE:2015:4868
Waterbedrijf Groningen N.V./werknemer
Werknemer is sinds 1 januari 2009 in dienst bij Waterbedrijf in de functie van procestechnicus drinkwater. Werknemer is op 2 december 2013 niet op het werk verschenen, omdat hij was opgepakt door de politie wegens de verdenking dat hij zijn toenmalige vrouw jarenlang zou hebben verkracht, met medeweten van en/of via de kinderen. Ook zou hij haar hebben mishandeld. Werknemer is in eerste aanleg conform de eis van het openbaar ministerie veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en tot betaling van € 30.000 schadevergoeding aan zijn ex-vrouw. Werknemer is in hoger beroep gegaan van dit vonnis. Waterbedrijf verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 (oud) BW. Waterbedrijf voert het volgende aan. De misdrijven waarvoor werknemer in eerste aanleg is veroordeeld zijn weliswaar gepleegd in de privésfeer, en hij heeft hoger beroep ingesteld tegen die veroordeling, maar de rechtszaak heeft veel aandacht gekregen in de regionale pers. De collega’s van werknemer hebben uiteraard de rechtszaak nauwgezet gevolgd en vanwege de berichtgeving ook kunnen volgen. De collega’s, die ook voor zijn veroordeling al bang waren voor werknemer vanwege zijn onvoorspelbare gedrag, zagen hun angst en wantrouwen door de veroordeling bevestigd. Dat betekent dat, zelfs als werknemer in hoger beroep zou worden vrijgesproken en hij wat dat betreft zijn werkzaamheden zou kunnen hervatten, een terugkeer bij Waterbedrijf irreëel is en tot zeer grote en niet te beteugelen onrust zal leiden. Daar komt bij dat werknemer, doordat hij toegang heeft tot het drinkwater, de volksgezondheid in gevaar kan brengen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De feiten waarvan werknemer wordt verdacht zijn zo ernstig, dat wanneer onherroepelijke veroordeling volgt de arbeidsovereenkomst behoort te eindigen zonder vergoeding. Dan staat immers vast dat werknemer het aan zichzelf te wijten heeft dat hij lange tijd niet heeft kunnen werken door de voorlopige hechtenis, dat onrust, weerstand en emoties onder de collega’s samenwerken onmogelijk maakt en dat het vertrouwen bij de werkgever mede daardoor weg is geraakt. Hieraan doet dan niet af dat het delict zich heeft afgespeeld in de privésfeer en geen inhoudelijke relatie met het werk heeft. De kantonrechter stelt vast dat er (nog) geen onherroepelijke beslissing bestaat - een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden is er (nog lang) niet, terwijl daarna nog cassatie mogelijk is - en dat daarenboven de mogelijkheid bestaat dat werknemer wordt vrijgesproken. Wanneer het laatste geschiedt in de toekomst mag het niet zo zijn dat er dan een onherroepelijke beslissing in deze arbeidszaak ligt die neerkomt op ‘geen werk en geen vergoeding’. Met dat wat nu wel vaststaat is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. De reden ligt echter in de risicosfeer van Waterbedrijf wanneer in de toekomst blijkt dat werknemer wordt vrijgesproken en de reden niet verweten kan worden. Er wordt een voorwaardelijke vergoeding met C=1 toegekend. Deze neutrale vergoeding is terecht omdat wanneer de vergoeding daadwerkelijk moet worden betaald de situatie zo is dat geen van partijen een verwijt treft. De voorwaarde is dat werknemer onherroepelijk wordt vrijgesproken.