Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 5 januari 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:22
werknemer/raad van bestuur van het UWV
Werkneemster is op 1 maart 1994 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van het UWV. Op 20 januari 2005 heeft werkneemster een herseninfarct gehad waardoor zij halfzijdig verlamd is geraakt. In 2006 krijgt werkneemster een WIA-uitkering waarbij zij volledig arbeidsongeschikt werd bevonden. Vanaf 2008 verricht werkneemster werkzaamheden als werkcoach. Op 30 maart 2009 heeft een werkplekonderzoek plaatsgevonden waaruit naar voren kwam dat werkneemster haar werkzaamheden niet ongewijzigd kon voortzetten. In overleg met de bedrijfsarts is besloten dat werkneemster zou doorwerken zonder pc- en computergebruik. Het UWV heeft vervolgens de benodigde aangepaste apparatuur verstrekt/aangebracht. Op 7 februari 2011 is werkneemster geïnformeerd over een op handen zijnde reorganisatie waarbij de taak van werkcoach zou veranderen in die van e-coach. In mei valt werkneemster ziek uit. In 2012 stelt werkneemster UWV aansprakelijk op grond van artikel 7:611 jo. 7:658 BW wegens het niet of onvoldoende verrichten van re-integratieverplichtingen. In 2013 is de arbeidsovereenkomst opgezegd op grond van het feit dat werkneemster op 13 mei 2012 twee jaar arbeidsongeschikt was en er geen re-integratiemogelijkheden meer waren. Werkneemster heeft UWV aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden (art. 7:658 BW) en schade als gevolg van kennelijk onredelijk ontslag (art. 7:681 BW). De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Uit het feit dat werkneemster zich uiteindelijk met psychische klachten heeft moeten ziek melden volgt, zonder deugdelijke onderbouwing die ontbreekt, niet dat het UWV in de nakoming van haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW is tekortgeschoten. Werkneemster stelt ook niet welke maatregelen het UWV heeft nagelaten te nemen om haar uitval te voorkomen of de kans daarop te verkleinen. Zij noemt ook geen functies die zij, gelet op haar beperkingen destijds had kunnen vervullen. Dat had temeer op haar weg gelegen nu in het kader van de WIA-keuring in 2006 is geoordeeld dat voor werkneemster, gezien haar beperkingen, geen functies op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn te vinden.
Met betrekking tot het kennelijk onrederlijk ontslag oordeelt het hof als volgt. Tot de kern teruggebracht gaat het in deze zaak om een op zichzelf ongetwijfeld voor werkneemster heel droevige situatie waarin een werkneemster die eerder is uitgevallen door een buiten het werk opgelopen letsel (hier: een herseninfarct) die jaren na de werkhervatting van het (aangepaste werk) opnieuw uitvalt vanwege een reden die niet losgezien kan worden van de eerdere uitval, waarna re-integratie onmogelijk blijkt. De na ruim 29 maanden arbeidsongeschiktheid gedane opzegging valt tegen de achtergrond van de ampele vaststelling van de feiten in deze zaak, ook als de leeftijd, de duur van het dienstverband en de ten tijde van het eindigen van de arbeidsovereenkomst bestaande ongunstige vooruitzichten van werkneemster op de arbeidsmarkt worden meegewogen, mede in aanmerking genomen ook de omstandigheid dat zij een WIA-uitkering ontvangt niet kennelijk onredelijk te noemen.