Naar boven ↑

Rechtspraak

ondernemingsraad Woningstichting Rochdale/Woningstichting Rochdale
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 februari 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:640

ondernemingsraad Woningstichting Rochdale/Woningstichting Rochdale

Uitleg afspraak met OR na nietigheid dertiende maand met cao. Prestatietoeslag in eindejaarsuitkering was van tijdelijke aard.

Rochdale is het resultaat van een per 1 januari 2004 overeengekomen fusie van Bouwvereniging Rochdale en Woningstichting Patrimonium. Op de werknemers van Rochdale is de CAO Woondiensten (hierna: de cao) van toepassing. De cao heeft voor wat betreft de beloning een standaardkarakter. Tussen de beide ondernemingen bestonden ten tijde van de fusie verschillen in arbeidsvoorwaarden. Zo ontvingen de werknemers die in dienst waren van Bouwvereniging Rochdale sinds 1981 jaarlijks een dertiende maand, terwijl de werknemers van Woningstichting Patrimonium een dergelijke vergoeding niet ontvingen. In 2004 heeft Rochdale uiting gegeven aan haar wens om de betaling van de dertiende maand aan voormalige werknemers van Bouwvereniging Rochdale te staken op de grond dat de dertiende maand in strijd was met het standaardkarakter van de cao. Rochdale en de ondernemingsraad hebben daarover destijds uitvoerig overleg gevoerd, maar dat heeft toen niet tot overeenstemming geleid. Bij arrest van 22 februari 2007 oordeelde het hof met de kantonrechter dat de dertiende maand van de werknemers die in dienst waren geweest van Bouwvereniging Rochdale in strijd was met de cao, dat deze werknemers in redelijkheid niet konden verwachten dat de regeling inzake de dertiende maand ongewijzigd werd voortgezet, en dat een overgangsregeling voor de duur van zes jaar passend was. Partijen hebben vervolgens een oplossing getracht te zoeken (en gevonden) voor het verder harmoniseren van de arbeidsvoorwaarden in de vorm van een eindejaarsuitkering. Rochedale wenste deze regeling per 2013 te staken, dan wel nog vijf jaar voort te zetten. De ondernemingsraad is het hiermee niet eens. Aan de rechter wordt in een artikel 96 Rv-procedure de vraag voorgelegd of de afspraak die tot 2013 liep nog geldt tussen partijen en zo ja, of die afspraak niet alsnog nietig is want in strijd met de cao.

Het hof oordeelt als volgt. Dat Rochdale aan het einde van de looptijd met de ondernemingsraad in overleg zou treden over een mogelijk vervolg van de regeling doet aan de tijdelijkheid van de regeling (2009-2012) niet af. Integendeel, de toevoeging ‘mogelijk’ maakt duidelijk dat de ondernemingsraad er niet zonder meer van mocht uitgaan dat de regeling na ommekomst van de looptijd zou worden gecontinueerd. Uit de omstandigheid dat in een op 31 mei 2013 tussen Rochdale en de ondernemingsraad overeengekomen sociaal plan de eindejaarsuitkering nog is aangemerkt als onderdeel van het bij de berekening van de ontslagvergoeding in acht te nemen bruto maandsalaris (de B-factor) valt, zeker bezien tegen de achtergrond van de door partijen gevoerde discussie over de duur van de regeling betreffende het beëindigen van de eindejaarsuitkering, niet af te leiden dat Rochdale haar standpunt dienaangaande had verlaten. Het hof acht het aannemelijk dat eenvoudigweg aansluiting is gezocht bij de toentertijd geldende B-factor in de kantonrechtersformule. Dat de prestatietoeslagregeling niet van tijdelijke aard was, zoals de ondernemingsraad betoogt, is niet goed vol te houden waar vaststaat dat is overeengekomen dat deze voor drie jaar zou gelden.