Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 maart 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:868
X/Stichting Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer
X BV (hierna: X) is een onderneming die zich bezighoudt met busvervoer. Vanwege haar lidmaatschap van de KNV Busvervoer valt zij onder de werking van de cao voor het Besloten Busvervoer (hierna: cao) en de cao Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer (hierna: cao-FSO). In het kader van een door de Stichting Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer (hierna: de Stichting) ingesteld onderzoek naar de naleving van de cao’s in de periode december 2011 tot en met mei 2012 heeft de Stichting een onderzoek ingesteld bij X. Naar aanleiding van haar bevindingen heeft de Stichting X verzocht om nadere informatie. X heeft volgens de Stichting niet naar behoren voldaan aan dit verzoek. De Stichting vordert de veroordeling van X om aan de Stichting € 358.812,20 te betalen, de cao na te leven en de Stichting in staat te stellen haar onderzoek te verrichten en haar de bescheiden te doen toekomen. De kantonrechter heeft de vordering van de Stichting toegewezen, zij het dat hij de gevorderde forfaitaire schadevergoeding heeft gematigd tot een bedrag van € 180.000. Tegen deze beslissing komt X in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. X heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen zicht had en geen controle of invloed heeft kunnen uitoefenen op de naleving van de cao-bepalingen door het destijds door haar ingeschakelde uitzendbureau. Dit standpunt wordt verworpen. Artikel 10 lid 4 van de cao legt een verplichting aan de werkgever op om zich ervan te verzekeren dat de uitzendwerkgever een aantal expliciet in de cao genoemde bepalingen met betrekking tot het loon op de door hem uitgeleende uitzendkrachten toepast. X heeft in dat kader genoegen genomen met een in algemene bewoordingen gestelde schriftelijke verklaring van Mondeal. Deze gang van zaken is niet aan te merken als het nakomen van voornoemde verplichting. Het woord ‘verzekeren’ houdt in dit verband beduidend meer in dan het aannemen van een lijdelijke houding als door X aan de dag gelegd door het voor waar aannemen van de mededelingen van het uitzendbureau op dit punt zonder zelf enige vorm van controleerbare zekerheid van dat uitzendbureau te eisen. X betoogt voorts dat het bij de forfaitaire schadevergoeding als bedoeld in de cao-FSO in wezen om een boetebeding gaat, zodat gelet op het bepaalde in artikel 6:92 lid 1 BW niet tevens nakoming van de informatieverplichting kan worden gevorderd. Ook dit standpunt houdt geen stand. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een partij bij een cao de naleving ervan kan vorderen. Daarnaast biedt artikel 15 WCAO een partij de mogelijkheid om een schadevergoeding te vorderen. Beide vorderingen kunnen onafhankelijk van elkaar maar ook naast elkaar worden ingesteld. De omstandigheid dat de forfaitaire schadevergoeding op zichzelf beschouwd is aan te merken als een boetebeding, leidt er immers niet toe dat de boete uitsluitend een vervangende schadevergoeding is, waarnaast op grond van artikel 6:92 BW geen ruimte zou zijn voor een vordering tot nakoming van de verplichting de gevraagde informatie te verstrekken. Uit de bewoordingen van de cao’s valt niet op te maken dat de forfaitaire schadevergoeding ertoe strekt in de plaats te komen van de verplichting tot het verstrekken van informatie teneinde te kunnen beoordelen of nakoming van de cao’s is verzekerd. X stelt bovendien dat de matiging door de kantonrechter van de forfaitaire schadevergoeding in onvoldoende mate tegemoetkomt aan haar slechte financiële situatie. Hieromtrent wordt vooropgesteld dat het hier gaat om een boetebeding, waarvoor als maatstaf voor eventuele matiging artikel 6:94 lid 1 BW geldt. Het hof ziet aanleiding tot verdere matiging van de boete dan de kantonrechter heeft toegepast omdat ook toewijzing van het door de kantonrechter vastgestelde bedrag in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Het hof begrijpt dat de dreiging van een forse boete in geval van een niet-coöperatieve werkgever een onmisbare stok achter de deur vormt. Niettemin hoeft het nalaten van het verstrekken van adequate informatie niet altijd tot gevolg te hebben dat de maximale forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd. De Stichting heeft in dat opzicht niet alleen een discretionaire bevoegdheid, maar de bevoegdheid wordt ingevolge artikel 7 II lid 3 cao ook ingekaderd door ‘de aard en de duur van de niet naleving en de loonsom van de betreffende onderneming’. Bovendien kan ten aanzien van de eigen werknemers van X niet gezegd worden dat sprake was van een principiële afwijzende opstelling. Op grond van deze omstandigheden is een reële schadevergoeding alleszins gerechtvaardigd. Met name gelet op de beperkte draagkracht van X zal het hof in dit geval de forfaitaire schadevergoeding matigen tot € 35.000. Volgt veroordeling van X om aan de Stichting € 35.000 aan forfaitaire schadevergoeding te betalen.