Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 6 april 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:1748
Schoonmaakbedrijven B.V./werkneemster
Werkneemster is op 9 september 2009 in dienst van werkgever getreden in de functie van kamerdame. Op 21 maart 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op die dag heeft werkneemster zich ook gemeld bij de bedrijfsarts. Vervolgens heeft werkneemster niet meer op de schriftelijke en telefonische verzoeken van werkgever en bedrijfsarts gereageerd. Thans verzoekt werkgever de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Verder verzoekt werkgever om voor recht te verklaren dat werkneemster geen transitievergoeding toekomt. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft werkgever aangevoerd dat werkneemster verwijtbaar heeft gehandeld (art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW), alsmede dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW). Werkneemster heeft geen verweer gevoerd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Niet is gebleken dat het onderhavige verzoek verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 tot en met 4 en 10 BW, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek is derhalve ontvankelijk. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:671b lid 5 BW stelt de kantonrechter vast dat in voldoende mate is gebleken dat werkgever werkneemster schriftelijk heeft aangemaand tot nakoming van haar verplichtingen, als bedoeld in artikel 7:660a BW (kort samengevat: re-integratiemaatregelen). Uit hetgeen werkgever heeft aangevoerd, blijkt verder genoegzaam dat werkgever de loondoorbetaling heeft gestaakt. Ten slotte wijst de kantonrechter op voormelde brief van het UWV van 4 november 2015. Uit deze brief volgt dat redelijkerwijs niet van werkgever kan worden gevergd een in artikel 7:671b lid 5 onderdeel b BW genoemde verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW over te leggen. Geoordeeld wordt derhalve dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan de voorwaarden, genoemd in artikel 7:671b lid 5 BW, is voldaan zodat het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst inhoudelijk beoordeeld dient te worden. Op grond van de onweersproken feitelijke stellingen van werkgever wordt geoordeeld dat er aan de zijde van werkneemster sprake is van verwijtbaar handelen en nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW. Voorts is er sprake van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten, nu werkneemster bij herhaling niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts, zij op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan haar re-integratie en zij de hiervoor genoemde machtiging niet heeft gegeven. Gelet hierop en onder verwijzing naar artikel 7:671b lid 8 onderdeel b BW zal de arbeidsovereenkomst met ingang van heden worden ontbonden. Gelet op artikel 7:673 lid 7 onderdeel c BW wordt ten slotte geoordeeld dat werkgever geen transitievergoeding is verschuldigd. De gevraagde verklaring voor recht daaromtrent zal worden afgewezen, nu werkgever daarbij geen belang meer heeft.