Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27 september 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:3931
Federatie Nederlandse Vakbeweging/Jumbo Distributiecentrum BV
Jumbo Distributiecentrum BV (hierna: Jumbo) heeft in eerste aanleg gevorderd Federatie Nederlandse Vakbeweging (hierna: FNV) te veroordelen om zich te onthouden van collectieve acties die de bedrijfsvoering van Jumbo op welke wijze dan ook hinderen, dit ten minste totdat sprake is van een concreet voorgenomen besluit van Jumbo om de Centrale Slagerij te verkopen aan een specifieke partij. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen. Jumbo heeft op 23 augustus 2016 een brief verstuurd aan onder andere FNV. Deze brief heeft als onderwerp ‘Kennisgeving conform artikel 3 en 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2015’. Door het hof is daags voor de zitting aan partijen per e-mail de vraag voorgelegd of als gevolg van deze kennisgeving het vonnis, wat de hoofdveroordeling van FNV betreft, nog wel betekenis heeft en of FNV nog wel voldoende belang heeft bij het ingestelde hoger beroep. FNV heeft erkend dat het vonnis, wat de hoofdveroordeling betreft, als gevolg van de brief is uitgewerkt en dat zij in zoverre geen belang meer heeft bij het hoger beroep. Zij heeft echter betoogd nog steeds voldoende belang bij het hoger beroep te hebben. Zij heeft daarbij gewezen op het principiële belang bij een uitspraak in hoger beroep, in het bijzonder door te stellen dat het collectief actierecht in Nederland rechtersrecht bij uitstek is. Zij heeft voorts naar voren gebracht dat zij er belang bij heeft om het oordeel van het hof over het bestreden vonnis te vernemen voor toekomstige vergelijkbare situaties bij de betrokken werkgever.
Het hof oordeelt als volgt. Het hoger beroep kan geen verandering brengen in de thans bestaande feitelijke situatie, waarbij – ongeacht het oordeel van het hof – de door de voorzieningenrechter uitgesproken veroordeling van FNV om zich te onthouden van collectieve acties bij Jumbo is uitgewerkt. De inzet van het onderhavige hoger beroep heeft derhalve in zoverre geen betekenis meer. Voor zover FNV met een beoordeling van haar grieven in dit kort geding een principieel belang nastreeft, geldt dat zodanig belang niet een voldoende belang zoals door artikel 3:303 BW vereist oplevert, daargelaten nog dat een beoordeling in kort geding – ook in hoger beroep – niet bindend is in een bodemprocedure en daarom moeilijk valt in te zien hoe deze het nagestreefde principiële belang zou kunnen dienen. Hetzelfde geldt voor het door FNV gestelde belang om het oordeel van het hof met het oog op toekomstige vergelijkbare situaties te vernemen, temeer nu niet aannemelijk is – FNV heeft geen feiten gesteld die een zodanige conclusie kunnen dragen – dat bij Jumbo een vergelijkbare situatie als waarop het bestreden vonnis ziet, aanstaande is. Het voorgaande brengt mee dat het door FNV ingestelde hoger beroep wegens gebrek aan voldoende belang moet worden verworpen. Nu Jumbo heeft toegezegd de proceskosten van FNV te vergoeden, bestaat evenmin voldoende belang bij een beslissing omtrent de kosten van het hoger beroep, zodat een zodanige beslissing achterwege wordt gelaten.