Naar boven ↑

Rechtspraak

Teico Service BV/werkneemster
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 7 juni 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:2169

Teico Service BV/werkneemster

Ontbinding op de e-grond. Bij werkneemster is sprake van een patroon van weigerachtigheid of, in ieder geval, te grote terughoudendheid in het uitvoering geven aan redelijke re-integratievoorschriften. Transitievergoeding.

Werkneemster is sinds 27 november 2007 in dienst van Teico Service BV (hierna: Teico). Zij is sinds 14 april 2014 arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts heeft werkneemster op 25 februari 2015 in staat geacht te starten in aangepaste werkzaamheden voor drie keer één uur puur week. Werkneemster is, ondanks daartoe strekkend verzoek van Teico, niet verschenen op het werk om werkzaamheden te verrichten. Teico heeft bij brief van 1 april 2015 een loonopschorting aangekondigd. Werkneemster is vervolgens naar de bedrijfsarts gegaan, die zijn oordeel heeft herhaald. Werkneemster heeft daar wederom geen uitvoering aan gegeven. Werkneemster en Teico hebben op 16 april 2015 afgesproken dat werkneemster een deskundigenoordeel zou aanvragen. Werkneemster heeft dit pas op 8 mei 2015 aangevraagd. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft op 14 juli 2015 aan Teico geschreven dat de deskundigenaanvraag was afgesloten omdat werkneemster niet meer reageerde op diverse oproepen van de kant van het UWV. Werkneemster is op 21 juli 2015 op het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV geweest, en het UWV heeft op 28 juli 2015 een (eerste) deskundigenoordeel afgegeven inhoudend dat werkneemster op 27 maart 2015 arbeidsongeschikt was. Na dit oordeel heeft Teico werkneemster uitgenodigd voor een bezoek aan de bedrijfsarts. Tijdens dit bezoek heeft werkneemster geen medische machtiging willen afgeven aan de bedrijfsarts. Teico verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op de e-grond en subsidiair op de g-grond. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. Tegen dit vonnis komt Teico in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. Werkneemster heeft niet binnen een redelijke termijn een (eerste) deskundigenoordeel verzocht. Teico had haar al bij brief van 1 april 2015 gewezen op de mogelijkheid tot het aanvragen daarvan. Het had op de weg gelegen van werkneemster dat toen voortvarend te doen, aangezien zij geen gevolg gaf aan het oordeel van de bedrijfsarts gedurende drie maal één uur per week het werk te hervatten en zij daarvoor goede redenen meende te hebben. Ook toen tussen Teico en werkneemster was afgesproken dat werkneemster een deskundigenoordeel zou aanvragen, heeft zij dat niet met gepaste voortvarendheid gedaan. Het is werkneemster aan te rekenen dat het UWV de deskundigenaanvraag kennelijk pas op 9 juni 2015 in behandeling heeft genomen daar waar het betreft de redelijkheid van de opdracht om passende arbeid te gaan verrichten per 27 maart 2015. Werkneemster heeft aan minimaal één oproep van het UWV in het kader van de aanvraag om een deskundigenoordeel geen gehoor gegeven. Dat zij vervolgens pas ruim zes weken later door een verzekeringsarts van het UWV werd gezien is een vertraging die haar daarmee ook minst genomen deels valt aan te rekenen. Dat het UWV vervolgens oordeelde dat werkneemster op 27 maart 2015 niet arbeidsgeschikt was neemt niet weg dat werkneemster aldus handelend aan redelijke voorschriften in de zin van artikel 7:629 lid 3 onderdeel d BW van Teico, namelijk om – naar zij had moeten begrijpen: met voldoende voortvarendheid – een deskundigenoordeel aan te vragen, en ondanks een toezegging daartoe geen uitvoering heeft gegeven. Door bovendien gedurende de periode van 13 augustus 2015 tot 28 september 2015 de verzochte medische machtiging niet af te geven aan de bedrijfsarts gaf werkneemster wederom geen uitvoering aan een redelijk verzoek in het kader van haar re-integratie. Werkneemster heeft tot slot niet meegewerkt aan re-integratie in het tweede spoor. Concluderend is het hof van oordeel dat bij werkneemster sprake is van een patroon van weigerachtigheid of, in ieder geval, te grote terughoudendheid in het uitvoering geven aan redelijke re-integratievoorschriften. Werkneemster is daarmee tekortgeschoten in haar op grond van artikel 7:658a en 7:660a BW rustende verplichtingen. Daarmee vervalt op grond van artikel 7:670a lid 1 BW het op grond van artikel 7:670 lid 1 en 11 BW gedurende de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid en de termijn van de vertraging bij de WIA-aanvraag geldende opzegverbod. Het ontbindingsverbod zoals bepaald in artikel 7:671b lid 2 BW is daarmee niet van toepassing. De gedragingen van werkneemster zijn zeker gezien het min of meer stelselmatig karakter ervan aan te merken als verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW op grond waarvan voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid van Teico niet kan worden gevergd. Teico heeft werkneemster herhaaldelijk schriftelijk gemaand tot nakoming van deze verplichtingen en Teico beschikt over het (tweede) deskundigenoordeel, zodat de situatie dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7:671b lid 5 BW zich niet voordoet. Het hof bepaalt dat, met toepassing van artikel 7:683 lid 5 BW, de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 juli 2016. Nu weliswaar sprake is van verwijtbaar handelen van werkneemster, maar niet gebleken is van ernstig verwijtbaar handelen, komt aan werkneemster een transitievergoeding toe.