Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 23 november 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:6276
werkneemster/Woningbouwvereniging Laren
In de tussenbeschikking (zie AR 2016-1140) is naar voren gekomen dat partijen van mening verschillen over de vraag vanaf welk moment de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangevangen. Om die reden is de hoogte van de transitievergoeding en de vraag of de opzegging onregelmatig is geweest in geschil. Eveneens in geschil is hoe de hoogte van de billijke vergoeding moet worden bepaald. Voorts zijn partijen het niet eens of de WNT voornoemde vergoedingen maximeert. De kantonrechter heeft in de tussenbeschikking overwogen dat voor de beantwoording van de vraag vanaf welk moment de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontstaan, relevant is vanaf welk moment werkneemster de maandelijkse vergoeding voor haar werkzaamheden is gaan ontvangen. Werkneemster zet thans, onder verwijzing naar jaarverslagen, uiteen dat zij in ieder geval met ingang van 1 januari 2005 een vaste vergoeding is gaan ontvangen voor haar werkzaamheden voor Woningbouwvereniging Laren.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de door werkneemster in het geding gebrachte stukken blijkt dat de door Woningbouwvereniging Laren aan werkneemster betaalde vergoedingen ieder jaar hoger zijn geweest dan de maximale vrijwilligersvergoeding. Dit betreft een werkelijke dan wel forfaitaire vergoeding voor gemaakte onkosten die niet in verhouding staat tot de (omvang van) werkzaamheden. Het had dan ook op de weg van Woningbouwvereniging Laren gelegen te stellen en te onderbouwen op welke onkosten de door haar betaalde vergoeding dan betrekking had, hetgeen zij heeft nagelaten. Er wordt derhalve van uitgegaan dat de vergoeding een tegenprestatie betrof voor de werkzaamheden van werkneemster. Het verweer van Woningbouwvereniging Laren dat werkneemster tijdens vakanties niet werd doorbetaald is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Geconcludeerd wordt dat de betaalde vergoeding sinds 1 januari 2005 kwalificeert als loon en dat vanaf die datum een arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontstaan.
Ten aanzien van de door werkneemster verzochte vergoedingen overweegt de kantonrechter het volgende. Aangezien vast staat dat Woningbouwvereniging Laren de arbeidsovereenkomst met werkneemster in strijd met de geldende voorschriften heeft opgezegd (zie AR 2016-1140) ligt hierin besloten dat deze wijze van opzeggen Woningbouwvereniging Laren ernstig valt aan te rekenen, zodat de grondslag voor een billijke vergoeding is gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding tot uitdrukking moet komen dat de wijze van opzegging van het dienstverband door Woningbouwvereniging Laren ontoelaatbaar is. De hoogte van de billijke vergoeding dient dan ook voor Woningbouwvereniging Laren een zodanig substantieel bedrag te beslaan dat hiermee een dergelijk handelen in de toekomst wordt voorkomen. De kantonrechter bepaalt de billijke vergoeding op € 3.500 bruto. De door werkneemster verzochte transitievergoeding wordt toegewezen, nu aan de voorwaarden van artikel 7:673 BW voldaan is. Uitgaande van de per 1 januari 2005 aangevangen arbeidsovereenkomst had Woningbouwvereniging Laren een opzegtermijn van drie maanden in acht dienen te nemen, hetgeen betekent dat het dienstverband had geduurd tot 1 oktober 2016. Woningbouwvereniging Laren heeft de arbeidsovereenkomst echter opgezegd tegen 1 augustus 2016 en is derhalve een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd van twee brutomaandsalarissen. De discussie over de consequenties van de WNT over cumulatie en de hoogte van voormelde vergoedingen kan, gelet op hoogte van de toegewezen bedragen, in het midden worden gelaten.