Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27 september 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:3925
werknemer/Ambulance Amsterdam BV
Werknemer is sinds 2004 in dienst bij Ambulance Amsterdam BV (hierna: Ambulance Amsterdam). Werknemer had in zijn functie van regiomanager op basis van artikel 9 van zijn (laatste) arbeidsovereenkomst een leaseauto ter beschikking gesteld gekregen voor zowel zakelijk als privégebruik. Werknemer is op zijn verzoek en na overleg met Ambulance Amsterdam vrijwillig met vervroegd pensioen gegaan. Ambulance Amsterdam heeft bij het uittreden van werknemer een eindafrekening opgemaakt, waarin onder meer het vakantiegeld is afgewikkeld. De leaseovereenkomst met betrekking tot de auto liep op 2 juli 2014 af. Ambulance Amsterdam heeft werknemer verzocht de leaseauto in te leveren. Werknemer vordert veroordeling van Ambulance Amsterdam tot betaling aan hem van primair € 22.778,91 netto per maand vanaf 1 juli 2014 tot 17 maart 2017. Werknemer legt aan deze vordering ten grondslag, kort gezegd, dat hem deze bedragen toekomen als financiële compensatie voor het gemis van het gebruik van een leaseauto. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen. Tegen dit vonnis komt werknemer in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof neemt tot uitgangspunt dat voor werknemer tot 1 december 2005 het perspectief bestond dat hij vanaf 59-jarige leeftijd zou kunnen uittreden en daarbij gebruik zou kunnen maken van de toentertijd geldende VUT-regeling. Zoals onder 2 en 3 van deze 'Afspraken' is vermeld, is ter compensatie van het verlies van dit perspectief in artikel 8.3 van de cao Ambulancezorg 2005-2008 een overgangsregeling getroffen. Het is deze overgangsregeling die ten grondslag ligt aan de specifieke overeenkomst. Het is niet bestreden dat deze overeenkomst is opgesteld overeenkomstig een model dat is aangeleverd door de cao-partijen. Het is evenmin bestreden dat ten tijde van de gelding van de eerder genoemde VUT-regeling de arbeidsovereenkomst van de desbetreffende werknemer bij de datum van ingang van deze VUT-regeling werd beëindigd, in welk geval geen recht bestond op een leaseauto. Het is ten slotte ook niet weersproken dat het in stand blijven van de arbeidsovereenkomst voor de duur van de periode van uitkeringen uit een levensloopregeling slechts verband houdt met de omstandigheid dat het inkomen waarin de eerder genoemde overgangsregeling voorziet (mede) wordt gefinancierd uit uitkeringen uit een levensloopregeling en dat voor het in aanmerking komen voor zodanige uitkeringen de eis geldt dat arbeidsovereenkomst nog dient te bestaan. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene moet worden aangenomen dat werknemer na zijn uittreding per 19 juni 2014 geen aanspraak meer kan ontlenen aan artikel 9 van de arbeidsovereenkomst (het recht op gebruik van een leaseauto). Werknemer heeft nog naar voren gebracht dat 'andere CAO-afspraken, zoals de dienstjarengratificatie, de bijdrage zorgverzekering, de fitnessregeling en dergelijke (…) nog gewoon aan de medewerker (worden) toegekend zolang de arbeidsovereenkomst in stand is', dat hij 'dan ook nog steeds gebruik (kan) maken van zaken in de CAO, zoals bijvoorbeeld de fitnessvergoeding en een bijdrage in de kosten van de zorgverzekering' en dat hij 'net zoals andere CAO-afspraken zoals de dienstjarengratificatie, de bijdrage in de zorgverzekering en de fitnessregeling (…) nog steeds gebruik (had) moeten kunnen maken van de leaseauto'. Uit deze door werknemer gebezigde bewoordingen valt weliswaar op te maken dat werknemer in zijn visie ook na zijn uittreding per 19 juni 2014 aanspraak heeft op de door hem genoemde voorzieningen, maar het hof kan er niet met voldoende zekerheid uit afleiden dat werknemer na zijn uittreding ook inderdaad gebruikmaakt daarvan respectievelijk dat Ambulance Amsterdam na de uittreding van werknemer deze voorzieningen inderdaad aan hem heeft toegekend. Bij deze stand van zaken kan aan de desbetreffende stellingen van werknemer geen argument worden ontleend voor de door hem gestelde aanspraak op het gebruik van een leaseauto ook na zijn uittreding per 19 juni 2014. In het licht van de (ook voor werknemer kenbare) nog maar zeer beperkte betekenis van de arbeidsovereenkomst na de uittreding per 19 juni 2014 heeft werknemer aan het niet opnemen van een regeling omtrent de leaseauto in de specifieke overeenkomst redelijkerwijze niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat hij na zijn uittreding aanspraak zou behouden op het gebruik van een leaseauto. Volgt bekrachtiging van het bestreden vonnis.