Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Voortgezet Katholiek Onderwijs Heerhugowaard
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 25 oktober 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:4273

werknemer/Stichting Voortgezet Katholiek Onderwijs Heerhugowaard

Is de stichting voor bijzonder onderwijs gebonden aan het oordeel van de Commissie van Beroep Voortgezet Onderwijs?

Feiten

Werknemer is op 12 september 2001 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de Stichting Voortgezet Katholiek Onderwijs Heerhugowaard (hierna: de Stichting) als docent. Bij brief van 12 juni 2013 heeft de Stichting aangegeven voornemens te zijn het dienstverband met werknemer te beëindigen op grond van onbekwaamheid en ongeschiktheid voor het vervullen van zijn functie. Werknemer heeft tijdens een bijeenkomst op 3 juli 2013 zijn zienswijze hierover gegeven. Op 4 juli 2014 heeft de Stichting het dienstverband met werknemer per 1 november 2013 beëindigd. De werknemer is tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de Commissie van Beroep Voortgezet Onderwijs (hierna: de Commissie). Op 13 januari 2014 heeft de Commissie het beroep gegrond verklaard. Ondanks het oordeel van de Commissie heeft de Stichting bij brief van 28 januari 2014 laten weten het ontslag te handhaven. De Stichting zou, volgens de werknemer, op grond van artikel 19 lid 4 CAO VO gebonden zijn aan het oordeel van de Commissie. Werknemer stelt in hoger beroep dat het ontslag kennelijk onredelijk is. De Stichting is van mening dat zij niet gebonden is aan de uitspraak van de Commissie.

Oordeel

Het hof volgt het standpunt van de Stichting niet en stelt dat de uitspraak van de Commissie op grond van artikel 19 lid 4 CAO VO voor de werkgever bindend is. De omstandigheid dat wanneer een werkgever het oordeel van de Commissie naast zich neerlegt dit niet de nietigheid van het ontslag met zich meebrengt, laat onverlet de mogelijkheid de werkgever op grond van de bedoelde cao-bepaling gebonden te achten aan oordelen van de Commissie. Het oordeel van de Commissie dat het ontslag ontijdig was, omdat de werknemer onvoldoende tijd is gegeven aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de Stichting te voldoen, is in beginsel bindend. De Stichting kan slechts niet aan het oordeel worden gehouden in het geval aan de uitspraak van de Commissie zodanig ernstige gebreken kleven dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de Stichting aan die uitspraak te houden. Van zo’n situatie is hier volgens het hof geen sprake. Het hof concludeert dat het ontslag kennelijk onredelijk was.

De vordering van de werknemer tot herstel van het dienstverband kan niet worden toegewezen, omdat de werknemer inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Met betrekking tot de schadevergoeding overweegt het hof dat de stelling van werknemer dat hij zonder het ontslag tot aan zijn pensioen bij de Stichting in dienst zou zijn gebleven onjuist is. Gelet op de voorgeschiedenis moet er veeleer serieus rekening mee worden gehouden dat, zou werknemer meer tijd zijn gegund zijn functioneren te verbeteren, hiermee een ontslag niet zou zijn voorkomen. Daarnaast moeten de pogingen van de Stichting tot verbetering van het functioneren van werknemer meegewogen worden bij het vaststellen van de de hoogte van de schadevergoeding. Ook de niet als meewerkend aan te duiden houding van de werknemer moet worden meegenomen. Het hof stelt de schadevergoeding vast op € 15.000 bruto. Hierbij speelt nog mee dat de vergoeding lager was geweest, indien de vordering tot herstel van dienstverband in eerste aanleg was toegewezen.

  • Rechters: D. Kingma, M.A. Goslings en G. Boot
  • Advocaten: G. Wind en B.M. Dijkstra
  • Wetsartikelen: 19 lid 4 CAO VO
  • Onderwerpen: Uitleg
  • Trefwoorden: CAO Voortgezet Onderwijs, Commissie van Beroep Voortgezet Onderwijs , stichting voor bijzonder onderwijs , ontslag, kennelijk onredelijk, schadevergoeding en herstel dienstverband