Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 30 mei 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:4675
Wilco BV/werknemer
Feiten
Werknemer is sinds 1 mei 2006 in dienst van Wilco BV, een bedrijf dat is gespecialiseerd in het drukken van boeken. Werknemer is op 7 oktober 2015 op staande voet ontslagen, omdat hij zonder toestemming van zijn leidinggevende, X, drie boeken zou hebben weggenomen. Dit ontslag op staande voet is vervolgens door de kantonrechter vernietigd. Tegen dit oordeel is Wilco in hoger beroep gegaan. Het hof heeft bij tussenbeschikking Wilco opgedragen om te bewijzen dat werknemer de boeken daadwerkelijk zonder toestemming heeft weggenomen.
Oordeel
Tussen partijen staat vast dat werknemer, toen hij zijn dienst op 7 oktober 2015 om 14:00 uur begon, niet op zijn gebruikelijke werkplek, aan de 85-machine is gaan werken, maar opdracht van X heeft gekregen om vervangende werkzaamheden in het magazijn achter de bandenmaakafdeling te verrichten. De drie Fantasia IX-boeken lagen op een pallet die op de bandenmaakafdeling stond. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat werknemer alleen naar het magazijn achter de bandenmaakafdeling is gegaan en dat X niet met werknemer is meegelopen om hem in het magazijn aanwijzingen te geven. Werknemer had deze werkzaamheden eerder gedaan. Over wat er daarna is gebeurd lopen de lezingen van X en werknemer uiteen. Het hof heeft Wilco opgedragen camerabeelden die op 7 oktober 2015 zijn gemaakt, in het geding te brengen. Wilco heeft hieraan geen gevolg gegeven omdat de camerabeelden zijn gewist. Vanwege het niet meer voorhanden zijn van deze camerabeelden heeft Wilco in het kader van de aan haar gegeven bewijsopdracht Y, A en B als getuigen laten horen. Zij hebben op 7 oktober 2015 de camerabeelden van dat moment bekeken. De verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen sluiten geheel op elkaar aan. De getuigen hebben alleen werknemer op de camerabeelden gezien. Geen van deze getuigen heeft werknemer samen met X gezien, toen werknemer, volgens zijn lezing, gelijktijdig en terwijl hij naast X liep, met X van de bandenmaakafdeling naar de expeditieafdeling is gelopen. Uit de verklaringen van de getuigen kan worden afgeleid dat de beelden die deze getuigen hebben bekeken voldoende duidelijk waren om de perso(o)n(en) op de beelden te herkennen. Voorts is van belang dat werknemer ook heeft verklaard dat hij en X, toen zij vanuit de bandenmaakafdeling naar de expeditieruimte waren gelopen, ongeveer twee à drie minuten met elkaar hebben staan praten. Het hof acht niet geloofwaardig dat alle hiervoor genoemde getuigen deze (min of meer) stilstaande beelden van twee personen zouden hebben gemist. Ook blijkt uit de getuigenverklaringen van A en Y dat werknemer op enig moment aankondigde naar huis te gaan, waarna, zo blijkt uit de verklaringen van Y en B, Y hem heeft tegengehouden om weg te rijden door het portier aan de bestuurderszijde vast te houden. Zonder nadere toelichting van werknemer, die ontbreekt, valt niet te verklaren waarom werknemer (aanvankelijk) erover heeft gelogen dat hij met zijn auto naar het werk was gekomen en voorts geprobeerd heeft ervandoor te gaan en aldus te verhinderen dat er in de kofferbak van zijn auto werd gekeken, wanneer hij daadwerkelijk toestemming van X zou hebben gehad om de boeken mee te nemen. Ook op grond van deze handelwijze moet het ervoor worden gehouden dat werknemer de vereiste toestemming om de boeken mee te nemen niet had. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat Wilco het aan haar opgedragen bewijs heeft geleverd. Het voorgaande houdt tevens in dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek van werknemer tot vernietiging van de opzegging heeft toegewezen. Het systeem van de WWZ houdt in dat ondanks het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van het door Wilco aan werknemer gegeven ontslag op staande voet, de arbeidsovereenkomst van werknemer vanaf 7 oktober 2015 in stand is gebleven tot de door het hof vast te stellen einddatum (31 mei 2017). Het enkele feit dat de arbeidsovereenkomst in stand is gebleven betekent echter niet dat werknemer zonder meer recht heeft op loon vanaf de dag van het ontslag op staande voet tot de hiervoor vermelde einddatum. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Aangezien Wilco op 7 oktober 2015 een dringende reden had voor het ontslag op staande voet van werknemer, heeft de kantonrechter ten onrechte Wilco veroordeeld tot betaling van het loon. De omstandigheid dat werknemer geen werkzaamheden heeft verricht is een gevolg van zijn eigen handelwijze, zodat geen sprake is van een situatie waarin hij de arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van Wilco behoort te komen. Het hof neemt bij het voorgaande in aanmerking dat werknemer na de bestreden beschikking feitelijk nooit werkzaamheden voor Wilco heeft verricht. Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer, is Wilco aan hem geen transitievergoeding verschuldigd.