Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 13 juli 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:3267
werkgever/werknemer
Feiten
Werknemer is sinds 1989 in dienst bij werkgever. Na gedurende een periode van zes maanden elders werkzaam te zijn geweest, is werknemer in maart 2002 opnieuw bij werkgever in dienst getreden. Bij beschikking van 2 juni 2016 heeft het hof bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 2 juni 2016 eindigt. Het hof heeft aan werknemer een transitievergoeding toegekend, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Het hof heeft werkgever toegelaten bewijs te leveren dat kan leiden tot de conclusie dat werknemer structureel te weinig omzet heeft afgedragen en dat het daarbij vrijwel steeds gaat om dusdanig grote bedragen als op 28 en 29 augustus 2015 het geval is geweest.
Oordeel
Werkgever heeft een overzicht van de jaaromzetten van de pont te X en de pont te Y in het geding gebracht, alsmede een analyse daarvan door de heer A. Ook heeft werkgever verklaringen in het geding gebracht van B en C. Op 13 september 2016 heeft werkgever drie getuigen doen horen, de heer A, B en C. De getuigen kunnen uit eigen wetenschap niets verklaren omtrent de wijze waarop werknemer afrekent met de passagiers op de pont. De getuige A verklaart over de omzetgegevens en verklaart dat hij deze van mevrouw D aangeleverd krijgt. Hij verklaart dat vanaf 2004 de pont Y structureel meer omzet heeft opgeleverd dan de pont X en dat dit sedert 2012 is veranderd, maar evenzeer dat hij niet heeft kunnen constateren dat werknemer te weinig geld heeft afgedragen. De getuige bevestigt zijn schriftelijke verklaring, maar zowel in die verklaring als in zijn getuigenverklaring vertelt hij over incidenten die hij van anderen heeft vernomen. Uit eigen waarneming of wetenschap kan hij niets verklaren over de wijze waarop werknemer met passagiers afrekent of wat hij met de geïncasseerde veergelden doet. Uit zijn verklaring kan niet worden afgeleid dat werknemer structureel bedragen in de orde van grootte van € 45 tot € 55 aan omzet niet afdroeg. De getuige C verklaart over zijn analyse van de omzetgegevens. Wat daar ook van zij, ook daaruit blijkt niet dat werknemer structureel bedragen in de orde van grootte van € 45 à € 55 per dag aan omzet niet afdroeg.
De omzetgegevens en de analyse daarvan, in samenhang met de bevindingen van het in de tussenbeschikking besproken rapport van bedrijfsrecherchebureau E, leveren weliswaar aanwijzingen op voor het feit dat werknemer structureel gemaakte omzet niet afdroeg, maar die aanwijzingen acht het hof, vooral in het licht van het ontbreken van direct bewijs, onvoldoende om het bewijs geleverd te oordelen. Werknemer heeft ook enige redenen aangevoerd voor het niet verstrekken van bonnetjes (passagiers zouden abonnementhouders zijn geweest) en de mogelijk tegenvallende omzet van de veer in Y aangevoerd. Aan de omzetgegevens en daarvan gemaakte analyse valt in dat geval in onvoldoende mate het bewijs te ontlenen zoals dat aan werkgever is opgedragen. Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat in rechte het bestaan van ernstig verwijtbaar handelen door werknemer in de zin van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onderdeel c BW niet afdoende is aangetoond. Daarom is niet gebleken dat zich een geval voordoet waarin de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is.