Naar boven ↑

Rechtspraak

Anjer Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten B.V./werknemer
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 18 juli 2017
ECLI:NL:GHAMS:2017:2960

Anjer Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten B.V./werknemer

Overgang van onderneming kan worden afgeleid uit de door partijen over en weer verstrekte informatie over opdrachtgevers en personeel. Van een doorstart is geen sprake nu beoogd is de activiteiten van vervreemder voort te zetten.

Feiten

Werknemer is omstreeks 1 januari 2015 bij Blincker Multi Services B.V. (hierna: Blincker) in dienst getreden in de functie van bedrijfsleider, laatstelijk met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Blincker dreef een schoonmaakbedrijf en besloot op enig moment haar onderneming te staken. In dit verband heeft Blincker haar werknemers, met uitzondering van werknemer in kwestie, ondergebracht bij een andere onderneming, te weten: Anjer Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: Anjer). Op 7 juli 2016 heeft Blincker voor werknemer een ontslagvergunning aangevraagd. Het UWV besliste inzake de ontslagaanvraag dat, naar zijn voorlopig oordeel, sprake is van overgang van onderneming, zodat zowel een weigering als verlening van de ontslagvergunning geen enkel effect sorteert, daar werknemer sedert medio juli 2016 in dienst is van Anjer. Niettegenstaande heeft het UWV, indien naderhand mocht blijken dat geen sprake is van overgang van onderneming, de ontslagvergunning aan Blincker verleend. In eerste aanleg vorderde werknemer onder meer Anjer te veroordelen hem in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden als bedrijfsleider te hervatten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Anjer stelt hiertegen thans hoger beroep in. De in dit verband aangevoerde grieven zijn met name gericht op de overwegingen dat sprake is van overgang van onderneming.

Oordeel

Spoedeisend belang

Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat met de aard van de zaak het spoedeisend belang is gegeven, zodat in de onderhavige procedure zal worden onderzocht of het, op grond van de thans bekende feiten, voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW.

Overgang van onderneming

Naar het oordeel van het hof kan uit de inhoud van de brieven die Blincker en Anjer elkaar over en weer hebben toegezonden, worden afgeleid dat partijen hebben ingestemd met elkaars handelswijze en dat, in het verlengde daarvan, tussen hen wilsovereenstemming bestaat omtrent de overgang van economische activiteiten. Hierbij is van betekenis dat op zitting is komen vast te staan dat Blincker informatie heeft verstrekt aan Anjer, welke onder meer bestaat uit adresgegevens van opdrachtgevers en gegevens over arbeidsvoorwaarden van haar personeel. Aldus gaat het hof ervan uit dat tussen Blincker en Anjer een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:662 sub a BW van kracht is. Uit meerdere producties kan ook worden afgeleid dat Anjer na 18 juli 2016 de werkzaamheden voor alle opdrachtgevers van Blincker heeft voortgezet. De omstandigheid dat enkele opdrachtgevers zijn afgehaakt, nadat hun is medegedeeld dat Anjer andere tarieven dan wel condities dan Blincker zal hanteren, doet hier niet aan af. Ook is volgens het hof onweersproken komen vast te staan dat Anjer op langere termijn het overgrote deel van de bedrijfsactiviteiten van Blincker heeft weten te behouden. De stelling van Anjer dat twaalf van de negentien schoonmakers reeds een beëindigingsovereenkomst met Blincker hadden gesloten en dat zij – conform haar verplichtingen ingevolge artikel 38 van de cao in het Schoonmakers- en Glazenwassersbedrijf – slechts aan de overgebleven schoonmakers een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden, wordt door het hof onvoldoende concreet geacht. In dit verband is eveneens van betekenis dat aan de opdrachtgevers is toegezegd dat zij dezelfde schoonmakers en contactpersonen zullen behouden.

Geen doorstart

Anjer heeft ter zitting nog aangevoerd dat de onderhavige zaak op één lijn dient te worden gesteld met een faillissement (ofwel: doorstart), aangezien Blincker haar bedrijfsactiviteiten heeft moeten stoppen wegens tegenvallende bedrijfsresultaten. Het hof gaat aan deze stelling voorbij. Hierbij is van doorslaggevende betekenis dat in dit specifieke geval beoogd is de activiteiten van Blincker voort te zetten, en dus niet haar vermogen te liquideren. Met inachtneming van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat ten gevolge van een overeenkomst een economische eenheid die haar identiteit behoudt, is overgegaan van Blincker naar Anjer.