Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 december 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:5304
werkneemster/werkgeefster
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 mei 2002 werkzaam als bestuurder van (de rechtsvoorgangers van) de Stichting. Op 23 januari 2017 heeft werkneemster in een vergadering van de raad van toezicht mededelingen gedaan over de problemen die zij ervaart in haar werkrelatie met de voorzitter van de raad van toezicht. Na beraad heeft de raad van toezicht op 14 februari 2017 besloten om een beëindiging van het dienstverband met werkneemster na te streven. Werkneemster is vervolgens vrijgesteld van het verrichten van haar werkzaamheden. Volgens de OR kwam het voorgenomen besluit tot ontslag te vroeg en moest eerst nog worden onderzocht wat de mogelijkheden zouden zijn geweest voor een verdere samenwerking. De raad van toezicht heeft besloten het advies van de OR niet te volgen. Dat is voor de OR reden geweest het vertrouwen in de raad van toezicht op te zeggen. De Stichting heeft een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster ingediend. Dit is afgewezen. Werkneemster heeft vervolgens haar werkzaamheden hervat. Op 20 december 2017 heeft werkneemster de Stichting bericht dat zij een verzoekschrift tot ontbinding zal indienen en het haar beter lijkt de werkhervatting uit te stellen in afwachting van de beschikking van de kantonrechter, waarbij zij ervan uitgaat dat haar salaris wordt doorbetaald. Vanaf februari 2018 heeft de Stichting het salaris niet meer betaald. In onderhavige procedure heeft werkneemster onder meer ontbinding onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding, alsmede betaling van het achterstallig loon verzocht. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en een billijke vergoeding van € 140.000 bruto toegekend, alsmede de Stichting veroordeeld tot voldoening van het achterstallige salaris. Partijen kunnen zich niet met deze beslissing verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Oordeel
Loonbetalingsverplichting
In het onderhavige geval is niet gebleken van bereidheid van werkneemster het werk per 1 januari 2018 te hervatten. In casu heeft werkneemster werkhervatting afhankelijk gesteld van het honoreren van bepaalde voorwaarden. Van werkneemster had verwacht mogen worden dat zij het gesprek was aangegaan. Werkneemster is echter op de uitnodiging voor deze gesprekken niet ingegaan, omdat zij reeds voor zichzelf de conclusie had getrokken dat een terugkeer in haar bestuursfunctie niet meer reëel was. Deze conclusie, komt het hof prematuur voor. In een geval als het onderhavige kan derhalve niet worden gezegd dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW, zodat werkneemster jegens de Stichting geen aanspraak heeft op doorbetaling van haar loon.
Billijke vergoeding
Hoewel de weg die werkneemster heeft gekozen om de niet goed lopende samenwerking met de voormalig voorzitter van de raad van toezicht aan te kaarten en de wijze waarop zij dat heeft gedaan wellicht niet de schoonheidsprijs verdienen, is het hof niet gebleken dat werkneemster daarmee iets anders heeft beoogd dan de verstoorde relatie bespreekbaar te maken. Het hof acht de handelwijze van de Stichting naar aanleiding daarvan dan ook disproportioneel en geëigend te leiden richting een beëindiging van het dienstverband met werkneemster. Door aldus te handelen heeft de Stichting bovendien de Governancecode Zorg geschonden. De raad van toezicht heeft werkneemster te kennen gegeven de voormalig voorzitter van de raad van toezicht unaniem te steunen en zij heeft werkneemster erop gewezen dat haar standpunt en houding, een einde van haar bestuurderschap met zich mee zou kunnen brengen. In het bijzijn van medewerkers van de Stichting is werkneemster op 20 februari 2017 naar huis gestuurd. Ook is direct het e-mailaccount van werkneemster gesloten en is zij met onmiddellijke ingang afgesloten van het digitale netwerk van de huisartsenposten waaraan zij leiding gaf. Door aldus te handelen heeft de Stichting ten onrechte het beeld gecreëerd dat werkneemster zich als bestuurder onbetamelijk heeft gedragen. De Stichting heeft de op non-actiefstelling voorts in stand gehouden gedurende bijna een jaar. Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een situatie dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van (de raad van toezicht van) de Stichting. Aan werkneemster dient dan ook een billijke vergoeding te worden toegekend. In dit geval acht het hof mede van belang dat de Wet normering topinkomens (onweersproken) op de arbeidsrelatie van toepassing is. Het hof stelt de billijke vergoeding vast op € 170.000 bruto.
Transitievergoeding; cumulatie onder de WNT; WNT-maximum
Het hof ziet in (doel en strekking van) de WNT geen beletsel om naast de billijke vergoeding ook een transitievergoeding toe te kennen. Het hof merkt voorts nog op dat de werking van een dwingendrechtelijke bepaling zoals het recht van de werknemer op een transitievergoeding en een billijke vergoeding ook niet kan worden weggecontracteerd. Partijen zijn het eens over de hoogte van de transitievergoeding ad € 82.104,12 bruto. Dit bedrag is weliswaar hoger dan het WNT-maximum van € 75.000,- bruto, maar de transitievergoeding wordt – als vallend buiten het toepassingsbereik van de WNT – daardoor niet gemaximeerd. De Stichting zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan transitievergoeding.