Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 januari 2019
ECLI:EU:C:2019:43
Cresco Investigation GmbH/Markus Achatzi
Feiten
Overeenkomstig § 7 lid 3 ARG is Goede Vrijdag voor leden van de evangelische kerken Augsburger Bekenntnis en Helvetisches Bekenntnis, de Oud-Katholieke Kerk en de Evangelisch-Methodistische Kerk (hierna: 'in het ARG genoemde kerken') een betaalde feestdag met een rustperiode van 24 uur. Wanneer een lid van een van deze kerken op deze dag desalniettemin arbeid verricht, heeft hij recht op een extra vergoeding voor deze feestdag (hierna: 'toeslag'). Achatzi is werkzaam bij Cresco, een detectivebureau, en is geen lid van een van de in het ARG genoemde kerken. Hij is van oordeel dat de toeslag hem op discriminerende wijze werd ontzegd voor de door hem op 3 april 2015, Goede Vrijdag, verrichte arbeid en verlangt daarom van zijn werkgever betaling van € 109,09, vermeerderd met rente.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Directe discriminatie op grond van religie
Zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt, hangt de toekenning van de toeslag aan een werknemer die lid is van een van de genoemde kerken en die moet werken op Goede Vrijdag, uitsluitend af van de vraag of die werknemer formeel lid is van een van deze kerken. Die werknemer heeft dus recht op toeslag, ook al heeft hij op Goede Vrijdag gewerkt zonder de verplichting of behoefte te hebben gehad om dit religieuze feest te vieren. Zijn situatie is dan ook niet verschillend van andere werknemers die gewerkt hebben op Goede vrijdag zonder dat zij toeslag krijgen. Hieruit volgt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling ertoe leidt dat vergelijkbare situaties op grond van godsdienst verschillend worden behandeld. Er is derhalve sprake van directe discriminatie op grond van godsdienst in de zin van artikel 2 lid 2 sub a van Richtlijn 2000/78/EG.
Horizontale werking en recht op toeslag
Het verbod van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging heeft, als algemeen beginsel van Unierecht, een dwingend karakter. Dit verbod, neergelegd in artikel 21 lid 1 van het Handvest, volstaat op zich om aan particulieren een recht te verlenen dat deze als zodanig kunnen doen gelden in een geding tussen hen op een gebied dat onder het Unierecht valt (HvJ EU 17 april 2018, Egenberger, C-414/16, ECLI:EU:C:2018:257, r.o. 76). Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat wanneer een met het recht van de Unie strijdige discriminatie is vastgesteld, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel, zolang geen maatregelen zijn genomen om de gelijke behandeling te herstellen, alleen kan worden verzekerd door de leden van de benadeelde groep de voordelen toe te kennen die de leden van de bevoordeelde groep genieten. De benadeelde personen moeten dus in dezelfde situatie worden gebracht als de personen die het betrokken voordeel genieten (HvJ EU 9 maart 2017, Milkova, C-406/15, ECLI:EU:C:2017:198, r.o. 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Op basis van voorgaande overwegingen dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 21 van het Handvest aldus moet worden uitgelegd dat, zolang de betrokken lidstaat zijn wettelijke regeling op grond waarvan alleen aan werknemers die lid zijn van bepaalde christelijke kerken een feestdag wordt toegekend op Goede Vrijdag, niet heeft aangepast om de gelijke behandeling te herstellen, een particuliere werkgever voor wie die wettelijke regeling geldt, verplicht is om ook aan zijn andere werknemers het recht op een vrije dag op Goede Vrijdag toe te kennen, mits deze andere werknemers vooraf om toestemming van die werkgever hebben gevraagd om die dag niet te hoeven werken, en dus ook verplicht is om aan deze werknemers het recht op toeslag toe te kennen wanneer hij geen toestemming voor een vrije dag heeft verleend.