Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 9 juli 2019
ECLI:NL:RBOVE:2019:3713
werknemer/Keolis Openbaar Vervoer B.V.
Feiten
Werknemer, thans 65 jaar oud, is in 1982 bij (de rechtsvoorganger van) Keolis Openbaar Vervoer B.V. (hierna: Keolis) in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam als buschauffeur. Werknemer heeft zich op 19 september 2016 ziek gemeld. Bij beslissing van 2 mei 2018 heeft het UWV aan werknemer per 7 maart 2018 een vervroegde IVA-uitkering toegekend. Vanaf augustus 2018 zijn partijen met elkaar in gesprek over een mogelijk einde van het dienstverband. Werknemer stelt zich daarbij op het standpunt dat hij evident belang heeft bij uitbetaling van de transitievergoeding. Keolis is ‘uit pragmatische en proceseconomische overwegingen’ (enkel) bereid een bedrag van € 15.000 te betalen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt van rechtswege per 1 december 2019, zijnde de datum waarop werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Werknemer vordert – kort gezegd – Keolis te veroordelen de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen onder toekenning van de transitievergoeding van (ruwweg) € 80.000.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat dit jaar al twee keer eerder kantonrechters van dezelfde rechtbank hebben geoordeeld ten aanzien van de vraag of een werkgever kan worden verplicht om de arbeidsovereenkomst met een werknemer die meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is door opzegging te beëindigen (AR 2019-0334 en AR 2019-0476). In beide gevallen is geoordeeld dat het tot de keuzevrijheid/beleidsvrijheid van een werkgever behoort om in dergelijke omstandigheden een arbeidsovereenkomst te beëindigen. Er bestaat daartoe immers tot op de dag van vandaag geen wettelijke verplichting. De invoering van de Wet compensatie transitievergoeding maakt dit niet anders. Die wet legt namelijk evenmin een verplichting op de werkgever om een zogenoemd slapend dienstverband te beëindigen. Voorts werd overwogen dat het bovendien nog niet geheel zeker is dat de Wet compensatie transitievergoeding ook daadwerkelijk per 1 april 2020 wordt ingevoerd, terwijl inmiddels vaststaat dat een verzoek tot toekenning van een compensatie ook niet eerder dan 1 april 2020 zal kunnen worden ingediend. Dat betekent dat een werkgever zeer aanzienlijke bedragen aan uitgekeerde transitievergoedingen moet voorfinancieren zonder dat vaststaat wat de termijn is waarbinnen hij daarvoor geheel of gedeeltelijk via het UWV wordt gecompenseerd. Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat het getuigt van slecht werkgeverschap om de arbeidsovereenkomst niet op te zeggen. Ten slotte werd eerder geoordeeld dat de omstandigheid dat de werknemer bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd geen recht heeft op een transitievergoeding het voorgaande niet anders maakt, nu dit het gevolg is van een wettelijke bepaling (art. 7:673 lid 7 sub b BW). De kantonrechter sluit zich aan bij deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. De kantonrechter overweegt tot slot dat werknemer betoogt dat zijn voorstel, dat erop neerkomt dat Keolis hem de volledige transitievergoeding moet betalen, redelijk is. Dat zou betekenen dat werknemer financieel in een betere positie zou komen dan zijn collega’s die niet ziek zijn (geworden) en die moeten doorwerken tot hun AOW-gerechtigde leeftijd. De kantonrechter kan niet uitleggen of verantwoorden waarom dat redelijk is of zou moeten worden geacht en komt tot de conclusie dat het voorstel van werknemer mede om die reden dient te worden verworpen. Afwijzing van de vorderingen van werknemer volgt.