Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 21 december 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:11553
Feiten
Werknemer is op 2 mei 2017 bij Turistik Hava Tasimacilik A.S. (hierna: Turistik Hava) in dienst getreden in de functie van Cabin crew member. Werknemer is sinds 30 oktober 2019 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. Ten aanzien van de standplaats van werknemer is in de arbeidsovereenkomst opgenomen dat dit Schiphol is. Medio maart 2020 heeft de Turkse overheid het vliegverkeer voor passagiersvervoer tussen Turkije en Nederland (tijdelijk) stilgelegd in verband met de uitbraak van de COVID-19-pandemie. Op 20 april 2020 heeft het bestuur van Turistik Hava besloten de basis in Amsterdam te sluiten. Bij e-mail van 28 april 2020 heeft Turistik Hava haar in Amsterdam gestationeerde cabin crew over de sluiting geïnformeerd, waarna op 29 april 2020 een (online) vergadering met de cabin crew heeft plaatsgevonden. Turistik Hava heeft vervolgens aan werknemer en zijn collega’s een beëindigingsvoorstel gedaan, welk voorstel door werknemer van de hand is gewezen. Op 28 mei heeft Turistik Hava het UWV gevraagd toestemming te verlenen de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. Op 30 juli 2020 is de verzochte toestemming geweigerd omdat Turistik Hava naar het oordeel van het UWV onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een definitieve beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming, zijnde de vestiging in Amsterdam, waardoor alle arbeidsplaatsen, waaronder die van werknemer, zijn komen te vervallen. Ook geldt onverkort het wettelijk opzegverbod tijdens ziekte. Turistik Hava verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op de a-grond.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of sprake is van een opzegverbod die aan toewijzing van het ontbindingsverzoek in de weg staat. Het opzegverbod geldt niet indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de gehele onderneming. De kantonrechter overweegt dat de door Turistik Hava genoemde omstandigheden, dat de standplaats in Amsterdam een officiële parkeerplaats heeft, dat de vluchten vanaf de standplaats startten en eindigden en dat daar ook klein onderhoud voor vliegtuigen werd verricht, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een onderneming. Hieruit volgt immers niet dat de standplaats in Amsterdam over voldoende functionele autonomie en eigen, van Turistik Hava en andere Corendon-ondernemingen onderscheidende, identiteit beschikte. Zo is niet gebleken dat de standplaats in Amsterdam over een eigen management beschikte dat de bevoegdheid had zelf te beslissen over de wijze waarop haar productiemiddelen werden ingezet en op welke bestemmingen en in welke frequentie vanuit haar basis gevlogen werd. De kantonrechter is voorts met werknemer van mening dat er een grote verwevenheid tussen de standplaats in Amsterdam/Turistik Hava en de vennootschappen uit de Corendon Groep bestaat. Dat blijkt uit de aandeelhoudersverhouding, de omstandigheid dat Turistik Hava (indirect) medebestuurder is van de verhuurder van het recent door haar ten behoeve van de standplaats in Amsterdam gehuurde pand en uit de samenwerkingsovereenkomsten tussen Turistik Hava en Corendon, op grond waarvan aan genoemde partijen vliegtuigen en/of crew ter beschikking werden gesteld door Turistik Hava. De enkele omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst van werknemer (op papier) is aangegaan met de vestiging in Nederland doet aan het voorgaande niet af. Nu de standplaats in Amsterdam niet als zelfstandige onderneming kan worden aangemerkt en de werkzaamheden van Turistik Hava niet zijn geëindigd, is van een beëindiging van de gehele onderneming geen sprake. Het gevolg hiervan is dat de uitzondering op het opzegverbod niet geldt en dat het opzegverbod tijdens ziekte onverkort van toepassing is. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de a-grond is hierdoor niet mogelijk. De kantonrechter zal het verzoek van Turistik Hava daarom afwijzen.