Rechtspraak
Feiten
Binnen Pontmeyer gelden diverse cao’s, die aan werknemerszijde (mede) door FNV zijn afgesloten, waaronder de Cao voor de houthandel (hierna: Cao-Houthandel). Pontmeyer heeft in 2011 en 2012 van haar centrale ondernemingsraad (hierna: COR) instemming verzocht om over te gaan tot wijziging van onder meer de inschaling en de salarisontwikkeling van twee groepen werknemers, te weten (a) werknemers die een functiegroep hebben die uitstijgt boven functiegroep 8 van de Cao-Houthandel, en (b) werknemers in de functieschalen 7 en 8 van de Cao-Houthandel die een salaris verdienen boven de cao-grens (beide groepen werknemers worden hierna gezamenlijk aangeduid als boven-cao-werknemers). Het gewijzigde beloningsbeleid voor boven-cao-werknemers hield onder meer in dat zij niet langer de tot dan toe gebruikelijke (automatische) Cao-loonsverhoging dan wel indexering zouden ontvangen. In plaats daarvan is voor boven-cao-werknemers een salarisverhoging afhankelijk gesteld van de beoordeling van de betrokken werknemer. De COR heeft met deze voornemens ingestemd. Pontmeyer heeft FNV niet betrokken bij de onderhandelingen over het gewijzigde beloningsbeleid. Vast staat dat boven-cao-werknemers voorheen de gebruikelijke Cao-loonsverhoging/indexeringen ontvingen. FNV stelt dat door deze gedragslijn arbeidsvoorwaarden zijn ontstaan voor die groep werknemers. FNV vordert, kort samengevat, dat Pontmeyer wordt veroordeeld de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden voor de boven-cao-werknemers ongedaan te maken. FNV vordert deze ongedaanmaking zowel voor haar leden als voor niet-leden voor zover werkzaam bij Pontmeyer. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. In zijn eindarrest heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van FNV afgewezen. De Hoge Raad heeft in cassatie vervolgens een aantal gezichtspunten geformuleerd ten aanzien van de vraag wanneer sprake is van een (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde (zie AR 2018-0761) en de zaak terugverwezen naar het hof.
Oordeel
Arbeidsvoorwaarde
Het hof oordeelt allereerst dat de vorderingen ten aanzien van de periodieke verhogingen (art. 19 Cao-Houthandel) niet toewijsbaar zijn. Het al dan niet toekennen van een periodieke loonsverhoging hing bij de boven-cao-werknemers uitsluitend af van individuele onderhandelingen tussen de werknemer en Pontmeyer. In die situatie kan niet worden geoordeeld dat er voor alle boven-cao-werknemers een arbeidsvoorwaarde is ontstaan. Ten aanzien van de indexeringen en eenmalige uitkeringen (conform art. 21 Cao-Houthandel) ligt de situatie anders. Naar het oordeel van het hof mochten alle boven-cao-werknemers erop vertrouwen dat zij hierop recht hadden, ook als dat niet expliciet met hen was overeengekomen. Het gaat hier om een (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde. Alle boven-cao-werknemers ontvingen immers vanaf indiensttreding tot de wijziging van het beloningssysteem automatisch en zonder uitzondering alle indexeringen en eenmalige uitkeringen van de Cao-Houthandel. Enig voorbehoud is daarbij door Pontmeyer nooit gemaakt. Het gaat daarnaast om werknemers met een langdurig dienstverband, waarvan het merendeel minimaal 25 jaar in dienst is. De gedragslijn van Pontmeyer bestrijkt dus in alle gevallen een langjarige periode. Dat voor een deel van de boven-cao-werknemers geldt dat zij eerst onder de werkingssfeer van de Cao-Houthandel viel en in een later stadium weer niet, maakt niets uit voor het vertrouwen bij deze werknemers. Feit is dat de indexeringen en eenmalige uitkeringen steeds werden betaald. Al met al is op dit punt volgens het hof sprake van een arbeidsvoorwaarde.
Eenzijdige wijziging
Het hof oordeelt dat de eenzijdige invoering van de nieuwe beloningssystematiek op het punt van het niet langer automatisch toekennen van de indexeringen en eenmalige uitkeringen van de Cao-Houthandel niet rechtsgeldig is. Deze arbeidsvoorwaardenwijziging geldt dus niet voor de boven-cao-werknemers, met uitzondering van het deel dat daarmee heeft ingestemd. Het hof past het beoordelingskader van Stoof/Mammoet toe en overweegt allereerst dat, gelet op de bedrijfseconomische noodzaak waarin een personeelsreductie plaatsvond, sprake was van gewijzigde omstandigheden die aanleiding gaven tot het doen van een voorstel. Van een voorstel is echter geen sprake geweest. De werknemers zijn geconfronteerd met de wijziging als een voldongen feit. Alleen al hierop loopt het derhalve stuk. Los hiervan is het hof ook van oordeel dat niet aan de Stoof/Mammoet-toets is voldaan. Het voorstel is immers niet als ‘redelijk’ te bestempelen. Het lijkt vooral te zijn ingegeven om een einde te maken aan de situatie waarin de boven-cao-werknemers volgens Pontmeyer niet marktconform – lees: te hoog – werd beloond. Namens Pontmeyer is aangegeven dat het nieuwe beleid een besparing van ruim een ton per jaar heeft opgeleverd. Afgezet tegen de loonsverhoging van de tweehoofdige directie in 2012 en 2013 (€ 257.723 per jaar), valt niet in te zien dat de opbrengst van een ton per jaar financieel van wezenlijke betekenis voor de onderneming is geweest. Daarnaast kon het van de boven-cao-werknemers in redelijkheid niet worden gevergd het voorstel te aanvaarden, gelet op het als gevolg van dat voorstel te lijden financiële nadeel van die werknemers. Uit het voorgaande volgt dat de wijziging van de beloningssystematiek niet leidt tot verval van het recht van de boven-cao-werknemers op voortgezette toekenning van de indexeringen en eenmalige uitkeringen.